Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 425]
| |
Kulturele kroniek | |
[pagina 426]
| |
LiteratuurVergilius, Anton van Wilderode en lanchelevici.Wat de Latijnse dichter Publius Vergilius Maro betreft, heeft ons taalgebied het jarenlang moeten stellen met overwegend partiële, deels ook verouderde vertalingen. De meest geslaagde integrale versie bleef die in verzen van Vondel uit 1660! Zij is ooit herdrukt in de jaren dertig voor de Verzamelde Werken bij de Wereldbibliotheek. Specialisten waarschuwen voor haar talrijke onnauwkeurigheden. Eindelijk is Vergilius nu opnieuw, volledig en eigentijds, beschikbaar in stralend Nederlands van de Vlaamse dichter Anton van Wilderode. In een tijdspanne van veertien jaar zijn in de Heliosreeks van Uitgeverij Orion te Brugge de vier bandjes verschenen: Aeneis I-VI (1962), Bucolica of de Herdersgedichten (1971), Aeneis VII-XII (1973), en Georgica of het Boerenboek (1975). Dezelfde uitgever heeft de vier onlangs samengebracht in een beperkte en monumentale lukse-editieGa naar eindnoot(1).
Evenals de Plato van wijlen Xaveer De WinGa naar eindnoot(2) is ook de nieuwe Vergilius kursorisch ontstaan, m.n. in het kollege te Sint-Niklaas waar de vertaler leraar is. Van de vindingrijkheid van scholieren wordt doorgaans niet verwacht dat zij die van de klastitularis zou evenaren. Toch helpen woord en wederwoord het preciese Nederlandse ekwivalent te bedenken. Het procédé werd destijds graag, hoewel in andere omstandigheden, aangewend door Gezelle o.a. bij de vertaling van Longfellows HiawathaGa naar eindnoot(3). Het didaktisch hulpmiddel houdt ongetwijfeld risiko's in, maar in het geval van Anton van Wilderode zijn geen sporen merkbaar van toegeeflijkheid. Na de volledige Plato van De Win en de ongemeen aantrekkelijke vertaling van Homeros Odyssee door Bertus AafjesGa naar eindnoot(4), nu de integrale Vergilius van Anton van Wilderode. Mag men niet terecht betogen dat de klassieke dichtkunst in het Nederlands taalgebied een nieuwe renaissance beleeft? En ten koste van welke reusachtige arbeid.
Op het eerste gezicht valt het verschijnsel moeilijk te rijmen met het minder gunstig klimaat rond de oude humaniora een tijd terug. Hoewel: met deze edities kan niet gemikt worden op de koopgrage scholier. Wie ziet trouwens de poëet naar Secunda onderweg met de dure rode Vergiliusband onder zijn snelbindertje? Groots vertaalwerk dus, maar voor wie en waarom?
In het eerste bandje uit 1962 heeft de vertaler eraan herinnerd dat de Aeneis vóór alles is: ‘het boek van een man en zijn roeping, van Aeneas, de humane leider, die de tragische onverzoenbaarheid ervaart tussen eigen verlangen en goddelijke opdracht waarvan hij de vaak vermoeide en onwillige uitvoerder is’. Vergilius heeft het verhaal van die man strikt genomen onvoltooid gelaten. Na de bloedige zege van Aeneas op Turnus kan men met de winnaar nog alle kanten uit. Welk van zijn drie eigenschappen zal het pleit winnen: de pius, de pater of de heros? Nogal dikwijls heeft het tweede epiteton het gehaald, met dien verstande dat het predikaat ‘vader’ van de held op de dichter is overgegaan. Personages determineren nu eenmaal hun auteur. Vergilius heeft derhalve zijn eretitel ‘Vader van het Avondland’ overwegend te danken aan zijn eigen kreaturen.
Europa echter heeft onderhands al zoveel vaders gehad dat het de tel is kwijtgeraakt. In de middeleeuwen was het kennelijk anders. Ernst Curtius citeert in zijn Europaische Literatur und lateinisches Mittelalter tientallen figuren die de invloed van de dichter hebben ondergaan en daar ook rond voor uitkwamen, zelfs de schalkse Rabelais. Zijn Pantagruel heeft de Georgica blijkbaar als toetje bij de koffie gedegusteerd. Ook vandaag dus terug naar Vergilius omdat hij, zoals Aeneas aan zijn gezellen, antwoorden verschaft op een aantal vragen en zijn werk een profane bijbel is? Of uit heimwee naar de schooljaren, uit retromode en als houvast voor de onzekerheid bij het nakend fin de siècle? Is immers niet elke lezer de rusteloze heros van het onvoltooide? Of raadplegen wij Vergilius alleen om het relaas zelf dat zoveel geloofwaardiger overkomt dan de gevleesde mytologie van de barok, vooral nu het relaas gedragen wordt door het prachtig Nederlands van de herdichtende vertaler?
De aantrekkingskracht van deze Vergilius, vooral in de lukseeditie, ligt zowel in de som van al die argumenten samen als in de vorm waarin de teksten gegoten werden. Wat is de jarenlange intieme vriendschap tussen Anton van Wilderode en Publius Vergilius Maro hier goed beloond. Want wat is dit een mooi boek.
Op de eerste plaats mooi, - maar het woord is te ontoereikend - dankzij het ontzaglijke vertaalwerk. ‘Vertalen’ blijkt hier trouwens als term evenzeer inadekwaat. ‘Herdichten’, ‘herscheppen’, zich totaal inleven in de letterlijkheid van de grondtekst, maar daar bovenuit de atmosfeer verwoorden waarin elke versvoet werd gedrenkt, duiden beter de kreativiteit van de vertaler. Neem alleen reeds de tonaliteit van de aanhef van de eerste ekloge uit de Bucolica, de bekende tweespraak tussen de ontheemde ontevreden herder Meliboeus en zijn pallieterse tegenspeler Tityrus, zo te zien een krekel-en-mier-situatie: ‘Jij, Tityrus, luilekker in het lommer, jij doet de bossen eindeloos herhalen hoe mooi zij is, je liefje Amaryllis!’. Of elders, de levendige schildering met dezelfde Meliboeus nu in betere doen: ‘Terwijl ik bezig was de tere mirten tegen de winterkoude te | |
[pagina 427]
| |
beschutten, dwaalde een bok, belhamel van mijn kudde, tot bij de boom waar Daphnis was gezeten’. En, midden in de achtste ekloge uit diezelfde herdersgedichten, een beeld als uit een middeleeuwse kerstsproke: ‘Griffioenen zullen voortaan met merries in de dissel lopen en later zullen de timide gemzen saam met de honden naar de drenkplaats komen’. Men ervaart de vlotte loop van het vers én de rijkdom van het origineel doorheen deze dichterlijke taal die boven de tijd uitstijgt en een antieke patine verwerft zodat wat Van Wilderode als tegenwaarde heeft bedacht, zijn Latijnse geloofwaardigheid heeft behouden.
In de Aeneis, nog altijd de hoofdbrok, is dit niet anders. Het woord van de goden moet er al eens pompeuzer klinken maar nooit slaat het vers over naar de stroeve gezwollenheid die oudere vertalingen - ze werden heimelijk onder de schoolbank geraadpleegd, - zo ongenietbaar maakten. Men zwoegt mee met de cyklopen in de Etna als men daar leest: ‘Er waren mannen die met lang rukken de wind verzonden door de luide blaasbalg, terwijl weer anderen het sissend koper diep in de koelbak dompelden’. Op klassici na kennen de lezers Vergilius slechts fragmentair. De meeste tekstedities zijn beperkt tot een bloemlezing. De integrale vertaling van Anton van Wilderode zorgt dus meteen voor dat prettige luie gevoel dat er ons nu niets meer kan ontsnappen.
Zulk werk kon niet anders dan aanspraak maken op typografie van hetzelfde gehalte. Omslag en lay-out zijn uitgevoerd naar ontwerp van Fernand Baudin, de twintig tekeningen op dubbele pagina zijn van de Roemeense Belg Idel lanchelevici. Baudin heeft de omvangrijke tekst opgesteld in twee kolommen, naar het klassiek geworden voorbeeld van Gutenbergs bijbel. Het groot formaat van de bladspiegel verschafte aan de tekenaar haast eindeloos wit papier. Over dat aspekt van het boek nog een paar aantekeningen. Een tekenaar kan een verhaal tekstgetrouw illustreren, hij kan ook zoals lanchelevici gedaan heeft een atmosfeer oproepen. De lezer ondergaat daardoor het beeld veeleer dan hij het kan raadplegen, want hij wordt in een tijdeloze idylle binnengeleid. Ranke herders, haast nog knapen, hoeden de kudde, koesteren een lam in de armen of sluimeren weg aan de leest van de geliefde. Met Vergilius is men trouwens nooit ver uit de buurt van bijbelse motieven. In het Boerenboek houdt de vreedzame stemming aan. Het ruimtelijk gevoel van de beeldhouwer-dietekent doet de bladzijden ademen tussen aarde en lucht. Volumes van lenige lijven groeien anoniem uit haardunne trekken. Ekstreem tegengesteld aan de zwaarlijvige didaktiek van de barok is dit lyrisme gewichtloos en transparant. Zelfs het wedervaren van Aeneas en zijn gezellen doet de temperatuur van de tekeningen nauwelijks stijgen. Een paar katernen verder is de rust teruggekeerd. lanchelevici onthult met voorliefde de gelaatstrekken van jeugdigen, en zijn stift hapert aan zijn heimwee. Bij de voorstelling van het boek had professor Carlo Heyman het over de ascese van de kunstenaar die zijn tekeningen heeft herleid tot zij ‘niets dan lijn werden en nog amper hun papieren drager beroerden, huiverend van echtheid’. Ook die bladzijden hebben van de Vergilius van Anton van Wilderode een unieke gebeurtenis helpen maken.
Gaby Gyselen. |
|