Ons Erfdeel. Jaargang 22(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 402] [p. 402] Een dode hagedis Zijn dood een fraaie pose op de bodem van de put door het water nog vergroot: hij draagt op zijn rug liggend de pootjes omhooggetrokken zijn sierlijk autogram tot in de uithaal van zijn staart; zijn hoedje, zijn paraplu zijn decent aan het oog onttrokken, zo ontslaapt een heer, een hagedis. Bijna dringt het tikken van mijn horloge door de roerloze waterspiegel. J. Bernlef Uit: Dit verheugd verval (in Gedichten 1960-1970, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1977). Deja-vu Ik ontmoet steeds weer dezelfde vrouw - tandenpoetsend dwaalt zij in de spiegel terwijl ik me scheer boterhammen eet zij, avondeten samen met mij en vraagt dan of het smaakt; vaak vind ik het toilet bezet (de kat kan het niet zijn) Naast mij in de bioscoop - het licht dooft bij de laatste lichtreclame - trilt soms herkenning op mijn netvlies, vormt een klank zich in mijn keel; maar als zij dan aan vrienden (die haar kennen zeker) mijn allerlaatste nieuws vertelt sta ik werkelijk versteld. Dit kan toch geen toeval meer zijn! J. Bernlef Uit: Ben even weg (in Gedichten 1960-1970, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1977). [pagina 403] [p. 403] Het wandelend blad voor C. Buddingh' danst 't heeft 't haast als 't stilstaat ligt 't eigenlijk een blad tussen bladeren op het smetteloos gazon scharrelend ontwijkt de hark van de tuinman terecht verbijsterd werkt mimicry op de verbeelding zoals zijn naam: spooksprinkhaan een fantasie op poten waait mee met de wind uit het gezicht bijna verdroomd maar ook hij verhardt wordt oud en meer en meer een blad kan hij niet meer bewegen op het laatst verkleurt en sterft misschien wel in de herfst onopvallend tussen bladeren zijn skelet nervenfijn verpletterd onder een vallende tak J. Bernlef Uit: Hoe wit kijkt een eskimo, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1970. [pagina 404] [p. 404] Brits Een brits timmeren voor de herinnering aan het gebaar dat als een lamp snel aan- en uitgedraaid zwart op mijn netvlies verder brandt Ik zal nooit weten wat je hand bedoelde midden in de kamer terwijl de ochtend in je nagels blonk of voelde - 't is alleen gebeurd De geur van koffie om ons heen een vederlicht getralied oog dat in het mijne scheen de kamer als een zetstuk van geluk O, onbruikbaar meubel brits van louter kwasten van tegendraads en ongeverfd geluk zwerf voor altijd door mij heen geurend als jouw gebaar en koffie en ontimmerbaar. J. Bernlef Uit: Brits, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1974. [pagina 405] [p. 405] Zwijgende man Wie wat wil zeggen heeft winter nodig kale takken zonder blad Spoor van vogels niet hun fluiten water ongenaakbaar hard en glad Wie wat wil heeft in zijn ogen iets gespaard dat kijken heet Wie dat kan weet in zijn zwijgen wat hij zegt het best bewaard J. Bernlef Uit: Zwijgende man, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1976. Vorige Volgende