Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
Het anarchisme in de Nederlanden
| |
[pagina 362]
| |
tuli en Domela Nieuwenhuis: antikolonialisme, antiklerikalisme, sociale deernis met het proletariaat, vrouwenemancipatie, respekt voor wijsgerige redelijkheid en godsdienstloze ervaringswetenschap, het bepleiten van een verzorgingsstaatGa naar eindnoot(2). De allervoornaamste oorzaak dient echter wel te worden gezocht in de suggestieve kracht van de man, die het socialisme in Nederland tot een volksbeweging maakte, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die in de periode van 1891-1897 geleidelijk overging van sociaal-demokratische tot anarchistische idealen, en die grote groepen van zijn aanhangers op die weg meevoerdeGa naar eindnoot(3). Hij was van 1879 tot 1919 een vooraanstaande verdediger van de zuiverste doeleinden van het socialisme, het antimilitarisme, de vrije gedachte. Zijn autobiografie van 1910 kreeg een titel, die tevens een programma inhield: Van christen tot anarchist. | |
Het anarchisme vóór 1897.Toch was Domela geenszins de eerste Nederlandse propagandist voor het anarchisme, opgevat als een vorm van vrijheidlievend (‘libertair’) socialisme. Het socialisme was voortgekomen uit de vele stromingen, die sinds 1848 tegen de kapitalistische praktijk en teorie indruisten. In 1847 werd al geijverd voor ‘het kommunisme’ door een aantal Duitse arbeiders, naar Nederland geëmigreerd, die in kontakt stonden met Karl Marx toen deze in Brussel vertoefde. Het daaropvolgende jaar voerden zij uit Brussel honderd eksemplaren in van het Communistisch Manifest, al heeft dit slechts weinig ontevreden arbeiders kunnen bereiken. De woelingen van het jaar 1848, ook in Nederland, geïnspireerd door de revolutionaire akties in Parijs en Berlijn, konden republikeins worden genoemd en gericht op de schepping van een verzorgingsstaat, met als instrumenten arbeidersbonden en het verlangde algemeen kiesrecht. In de vrijdenkersvereniging De Dageraad, opgericht in 1856, kwamen vervolgens allerlei idealen van die aard tot uiting, en E.H. Hartman, zowel betrokken bij De Dageraad als bij het weekblad De Werkman en bij het Genootschap de Humaniteit (respektievelijk opgericht in 1863 en 1867) schiep zoals vele anderen een voedingsbodem voor een demokratisch socialisme.
Toen in 1864 te Londen de Eerste Internationale werd opgericht, met grote invloed van Marx en Engels maar zonder bepaald ‘Marxistisch’ te zijn, begonnen zich in de Nederlanden sekties te vormen op basis van vakbonden, zoals typografen, meubelmakers, diamantbewerkers, sigarenmakers, scheepstimmerlieden, smeden. Deze laatsten noemden, op initiatief van W. Ansing, hun vereniging Recht voor Allen, een naam die een program zou worden. Ook Ansing kwam voort uit de vereniging De Dageraad. De grondleggers van het socialisme waren allen vakarbeiders: de typograaf C.P. Michon, de sigarenmaker P. Werthweyn, de kleermaker H. Gerhard (een man overigens, die door verblijf in het buitenland uitstekend Frans en Duits kende), de timmerman K. Ris. Hoewel er allerlei kontakten met de Internationale waren, waren de Vlamingen in dit opzicht verder voortgeschreden, en in Antwerpen werd een sektie geleid door Ph. Coenen, die beschikte over het blad De Werker. Daarmee werd in 1869 kontakt gezocht, en in 1870 werd er zelfs een gemeenschappelijk kongres gehouden (te Antwerpen) van de Nederlandse en Vlaamse sekties. De oprichting van de Nederlandse afdeling van de Internationale vond plaats in 1869Ga naar eindnoot(4).
In die tijd was binnen de Internationale de strijd al gaande tussen de ‘libertaire’ aanhangers van Proudhon en Bakoenin en de ‘autoritaire’ volgelingen van Marx en Engels. Op het kongres in Bazel was in 1869 de kloof duidelijk gemanifesteerd. Ze werd niet op de voorgrond gesteld in | |
[pagina 363]
| |
het Nederlandssprekende gebied. De Frans-Duitse oorlog van 1870 maakte echter de verschillen groter. Hoe vreemd het ook moge klinken Marx heeft toen van Londen uit alle schuld geworpen op Napoleon III en (zoals later bleek uit een brief aan Engels) de wens gekoesterd dat de Pruisen zouden overwinnen, omdat met de schepping van een Duits rijk de centralisatie der Duitse arbeidersklasse mogelijk zou worden, en eveneens haar leidende positie in de Internationale. Bakoenin echter (Proudhon was in 1865 overleden) wenste dat in Frankrijk een ‘gewapende revolutie’, zowel gericht tegen de Franse bourgeoisie als tegen de Pruisen, aan wie een nederlaag moest worden toegebracht, zou leiden tot een grote Europese omwentelingGa naar eindnoot(5). In Nederland gaf men zich niet veel rekenschap van hetgeen internationaal geschiedde, maar de jaren 1870 en 1871 waren voor de socialistische beweging ongunstig. Terwijl de grote ekonomische krisis nog moest komen, namelijk omstreeks 1873 om in 1893 haar dieptepunt te bereiken, waren de sociale verhoudingen toch al zeer deprimerend en dit verhoogde het geloof aan het socialisme toen nog niet. Een loon van acht gulden per week gold als hoog, maar daarvoor moest een vakman dan ook twaalf uur per dag werken. Weliswaar speelden in Nederland buitenlandse socialisten nog steeds een rol, zoals de Duitsers in 1848. Nu waren het in Den Haag de Belg Victor Dave (die veel in het Frans schreef) en de Franse journalist Charles Rodenback. Zij waren onder andere betrokken bij de Haagse bladen De Toekomst en De Vrijheid.
In 1871 werkte de Parijse Commune als een ontploffing. Zowel het verzet van de bevolking der Franse hoofdstad tegen ‘de staat van de bourgeoisie’ en tegen de Pruisen, als de tragische ondergang van de rebellen veroorzaakten een golf van sympatie: de Internationale had haar martelaren. Geen fraktie kon zich aan deze verering van de Commune onttrekken. Terwijl de Commune, door de ontkenning van de Franse staat en haar verlangen, om een federatie van gemeenten te organiseren, en door het propageren van een sociale revolutie, de idealen van Bakoenin in praktijk trachtte te brengen, voelde Karl Marx zich gedwongen in zijn Bürgerkrieg in Frankreich deze Commune toch te verdedigen. Het boek zou later van bijzondere betekenis worden voor staats-ontkennende tendensen in het marxismeGa naar eindnoot(6). Maar tegelijk voelden Marx en Engels dat de invloed van het anarchisme in Frankrijk, Zwitserland, Italië en Spanje hun ideologie bedreigde. De strijd moest worden uitgevochten. En het toneel van deze broedertwist werd het kongres, dat in september 1972 in Den Haag werd gehouden. Daar zou Bakoenin worden geroyeerd, wat leidde tot de uittocht van de libertaire socialisten, die onder leiding van de Zwitser Guillaume nadien hun eigen kongressen zouden organiseren, om te beginnen in 1872 in Saint-Imier. De breuk in de Internationale dwong de Nederlandse en Belgische socialisten tot een keuze.
Bepalen we ons tot Nederland dan ontdekken we, dat zijn delegatie op de konferentie in Den Haag afkerig was van de ‘ketterjagerij’ van Marx, diens schoonzoon Paul Lafargue, en van Friedrich Engels. Drie personen stonden in deze Nederlandse delegatie op de voorgrond: Victor Dave, die eigenlijk een Belg was; Hendrik Gerhard, een niet-dogmatische sociaal-demokraat; en I.S. van der Hout. Met het anarchisme was slechts Dave voldoende bekend. Toen de anderen hem bijvielen geschiedde dit omdat ze in de Internationale alle stromingen van de socialistische beweging tot uitdrukking wilden zien komen. De Nederlandse delegatie stemde dus tegen de uitsluiting van | |
[pagina 364]
| |
Désiré Brismée.
Bakoenin, en dat deed ook de Vlaamse socialist Philip Coenen evenals de Brusselse afgevaardigde D. Brismée. Misnoegd verlieten zij het Haagse kongres, waarin zij de minderheid hadden vertegenwoordigd. Op uitnodiging van de Amsterdamse smedenvereniging Recht voor Allen kwamen ze naar Amsterdam, waar Guillaume, Dave, Coenen en Brismée het woord voerden. De meerderheid (Marx, Engels, Lafargue) was eveneens in Amsterdam aanwezig om daar voordrachten te houden, waarbij Gerhard (hoewel hij tegen haar had gestemd in Den Haag) als bestuurslid van de Internationale voorzitter was van de bijeenkomst waar de marxisten spraken. Ideologisch was dit geen opoffering, want hij was stellig geen anarchist, maar ook in de daarop volgende jaren bleef hij afkerig van het streven der marxisten om de hegemonie in de Internationale te behouden. Na 1872 echter was het anarchisme in Nederland pas goed geïnstalleerd. Zijn aanhangers werkten samen met de Belgische socialist H. van den Abeele, toenmaals ook tamelijk libertair gezind. Deze vertegenwoordigde
César de Paepe (1842-1890).
Belgen en Nederlanders op het kongres van de vrij-socialistische sekties, die in 1873 in Genève bijeenkwamen. Die samenwerking bleef enkele jaren bestaan, want op het anarcho-socialistische kongres, dat in 1876 in Bern werd gehouden, sprak Cesar de Paepe ook namens Nederlandse libertaire socialisten. Het jaar 1877, toen voor het laatst de frakties van de Internationale apart bijeen waren, betekende overigens het einde, niet alleen van deze Internationale, maar ook van het anarchisme in België en (tijdelijk) zelfs in Nederland. De sociaal-demokratie, toen onder Domela, begon daar te overwegen. Wat dit laatste land betreft werd het anarchisme daarna verdedigd door J.C.Ph.H. Methöfer, die overigens pas in 1863 was geboren. Hij was goed onderlegd, toegetreden tot de Sociaal-Demokratische Bond die in 1881 was gevormd, en in het blad dat Domela Nieuwenhuis had opgericht, Recht voor Allen, schreef hij onder de naam AlcibiadesGa naar eindnoot(7). In Den Haag maakte hij echter kennis met de redakteuren van het blad De Vrije Pers, van Joh. J. Bersch, die nogal anarchis- | |
[pagina 365]
| |
tisch gezind was, evenals zijn vriend Van Ommeren. Nadat einde 1887 De Vrije Pers ophield te bestaan, gaven de Haagse anarchisten in januari 1888 het eerste nummer uit van De Anarchist, orgaan van goddelozen, havelozen en regeringlozen. Hoewel Domela Nieuwenhuis, de grote man van de Sociaal-Demokratische Bond en van Recht voor Allen veel ruimte placht te geven aan anarchistische beschouwingen (van Bakoenin, Kropotkin, de ‘Martelaren van Chicago’ in 1887) vonden Methöfer en zijn vrienden toch, dat ze een eigen orgaan behoefden. Daarbij werden nauwe relaties onderhouden met een groep van Belgische anarchisten, die begin 1888 in Gent hun orgaan De Opstand publiceerden. In Den Haag trad als kontaktpersoon de Vlaming Henri Wijsman op. In 1890 maakte De Anarchist een moeilijke periode door, maar door financiële steun van Domela (zelf in die tijd kamerlid!) verscheen het blad weer. Dit betekende overigens niet dat Domela veel dankbaarheid oogstte. Zowel De Anarchist als de eveneens anarchistische De Oproerkraaier verweten aan Domela dat hij in 1888 kamerlid was geworden. Ze werden versterkt door Cornelis Croll, gewezen mede-redakteur van Domela's blad Recht voor Allen. Maar in januari 1891 hield de uitgave van De Anarchist voorlopig op. Het werd namelijk steeds duidelijker dat Domela, de ‘kerkvader’ van het socialisme, veel voor het anarchisme voelde en zeer teleurgesteld was in de parlementaire demokratie. Eind maart 1891 vond een anarchistische konferentie plaats, waarbij J. Sterringa op de voorgrond trad. In april 1892 verscheen De Anarchist weer met als ondertitel Anarchistisch-Kommunistisch Orgaan. Het bevatte provocerende leuzen: Eigendom is diefstal (Proudhon); Noch God, noch meester (Blanqui); Uw meester is uw vijand (Lafontaine).
Een lange reeks van brochures, onderandere uitgegeven door Sterringa, verbreidde de anarchistische denkbeelden. Er was toen ook een Belgisch anarchistisch orgaan, L'homme libre, dat een artikel had gepubliceerd van Merlino, een teoretikus van het anarchisme, die een verzoening bepleitte tussen marxisten en anarchisten. Dat lag Domela na aan het hart. Hij sprak in 1894 met Methöfer op een anarchistische vergadering ten gunste van een ontslagen onderwijzer, die libertaire denkbeelden had verkondigd. Uit ingezonden stukken blijkt, hoezeer De Anarchist ook in Vlaanderen (vooral in Gent) werd gelezen. In die tijd was Dave in België nog aktief. Van 1892 tot 1897 bestond er een goede verhouding tussen anarchisten uit Mechelen (o.a. J. Bus) en hun geestverwanten in Holland.
In september 1894 vond te Amsterdam een anarchistisch kongres plaats, en daar bleek niet alleen de groep van De Anarchist aktief te zijn, maar ook die van Licht en Waarheid, onder invloed van de gewezen predikant W. Meng. Dat kongres werd een fiasko, de onderlinge verschillen waren te groot. In 1896 hield De Anarchist op te verschijnen. Voor korte tijd, want onder andere redakties (o.a. van B. Reijndorp) kwam een blad uit van dezelfde naam, waarbij bleek dat er kontakten bestonden met Vrijheid in Mechelen. Maar in 1899 was het met De Anarchist dan toch wel gedaan. Twee jaar daarvoor was Domela Nieuwenhuis een overtuigd anarchist geworden en zijn nieuwe blad De Vrije Socialist werd de spreekbuis van de meeste libertaire socialisten in Nederland. | |
Het anarchisme in België.Herhaaldelijk zijn we gekonfronteerd met anarchisten in België. Dezen werden tenslotte wel afhankelijk van Nederlandse bewegingen en periodieken, maar aanvankelijk was het omgekeerde het geval. Na de Parijse Commune vestigden een | |
[pagina 366]
| |
aantal ‘communards’, onder wie de geleerde gebroeders Reclus, zich in Brussel. De belangrijkste Belgische anarchisten van die tijd beriepen zich op Proudhon en later op Kropotkin, meer dan op Bakoenin. De zeer oorspronkelijke Cesar de Paepe ging uit van het ‘mutualisme’ van Proudhon, dat de ruil van produkten van zelfstandige arbeiders en associaties wilde regelen, buiten de staat om. Hij wilde vermijden dat de staat, door de eigendom der produktiemiddelen, nog machtiger zou worden. In 1867, op het kongres der Internationale te Lausanne, keerde hij zich tegen het staatssocialisme. Tevens was hij een felle bestrijder van oorlog en militarisme. ‘Er zal oorlog zijn zolang er klassen zijn in de maatschappij; de wezenlijke reden van oorlog schuilt niet in staande legers, maar daarin dat de economische en dus ook de politieke structuur haar evenwicht mist’. Zo konden bezittende minderheden de bezitloze massa veroordelen tot ‘militaire slavernij’. In Brussel (1868) herhaalde hij zijn argumenten tegen het kapitalisme en voor het kollektieve bezit van de bodem.
Op het kongres te Bazel in 1869 koos de Belgische delegatie van de Internationale (onder leiding van Hins) de zijde van Bakoenin en zij stelde voor ‘het huidige loonstelsel te vervangen door een federatie van vrije producenten’. De vakbonden van een gemeente moesten een kommune vormen, en de kommunes weer een federale gemeenschap. Nadat op het Haagse kongres van 1872 de uitdrijving van Bakoenin door Marx met de zijnen werd doorgezet, stemde zoals we zagen de Belgische delegatie tegen de voorstellen van de autoritaire vleugel. Deze delegatie bestond onder andere uit Coenen, Brismée, Van den Abeele, Fluse en EberhardtGa naar eindnoot(8).
Toen in 1874 de anarchistische Internationale, na de breuk in Den Haag, vergaderde in Brussel, was daar Cesar de Paepe weer aanwezig. Hij wees op het belang van de gemeenten voor de samenstelling van elk landelijk bestuur, en hij verdedigde de autonomie van gemeenten en provincies, terwijl hij de staat wilde decentraliseren. Dat waren denkbeelden uit de kring van de libertaire socialisten. Maar in Bern, in 1875, werd medegedeeld dat in België het anarchisme terrein verloor, en dat steeds meer arbeidersorganisaties zich tot de staat wendden om steun te krijgen, en om sociale wetten af te dwingen. Het daarop volgende jaar had De Paepe duidelijk gebroken met het anarchisme. In 1877 vond een libertair kongres plaats in Verviers, waarop wel Waalse maar geen Vlaamse bonden meer vertegenwoordigd waren. In Gent vergaderden de sociaal-demokraten, en daarbij was De Paepe aanwezig. Hier stierf de Eerste Internationale. Toen in 1889 te Parijs het eerste kongres bijeenkwam van de Tweede Internationale, duidelijk sociaal-demokratisch van aard, was Cesar de Paepe daar aanwezig, samen met Domela Nieuwenhuis, een van zijn beste vrienden, die echter toen al sterk naar het anarchisme neigde. De Paepe stierf in 1890, maar het anarchisme in België was al sinds 1877 geen beweging meer van enige betekenis. De reeds genoemde latere libertaire propagandisten of bladen hadden nadien een geringe invloed. Afgezien van de vermelde organen (De Werker in Antwerpen, L'Homme libre in Walenland, Vrijheid in Mechelen) kwamen allengs steeds minder blijken voor van enige anarchistische beweging. Wel werden Nederlandse bladen als De Vrije Socialist van 1898 af in Vlaanderen gelezen. De Nederlandse beweging voor seksuele hervorming en beperking van het kindertal, de zogenaamde Nieuw-malthusiaanse Bond, had evenzo steunpunten in België, en zijn vermaarde propagandist dr. J. Rutgers hield er vele lezingenGa naar eindnoot(9). | |
[pagina 367]
| |
Aangezien Rutgers een grote bewonderaar was van Domela Nieuwenhuis, nadat deze anarchist was geworden, kweekte hij ook in Vlaanderen adepten van deze ‘verlosser’. In Mechelen bestond dan een anarchistisch blad Recht door Zee waarvan Frans Verbelen de redakteur was. De Antwerpse vrijdenkers van de groep De Solidairen hadden niet weinige anarchistische leden, ten dele immigranten uit Nederland, die hun invloed uitbreidden over Gent en Mechelen. In deze laatste stad kon Frans Verbelen er zich op beroepen dat hij Jos Stroobants van de vrijdenkersvereniging De Rede gewonnen had voor de denkbeelden van Domela Nieuwenhuis. Hetzelfde kan worden gezegd van C. Haesendonck, die later naar Leuven verhuisde.
Ook in de periode tussen de twee wereldoorlogen was het zo, dat Nederlandse anarchistische auteurs en tijdschriften hun aanhangers vonden in Vlaanderen, daar spreekbeurten gaven en aan diskussies deelnamen. In de praktische politiek betekende dit echter weinig. Er waren in de bladen ‘ten noorden van de Moerdijk’ wel telkens blijken van kontakten met Vlaanderen, zoals blijkt uit ingezonden mededelingen en artikelen van geestverwanten, die nadrukkelijk vermeldden dat ze in Antwerpen, Gent of Mechelen woonden. Zulke relaties betroffen ook de vrijdenkersbonden. Van Vlaamse zijde trof men dan de namen aan van Adamas (in Gent) en van Fermie, Clement, Peeters, die in Antwerpen de groep Francisco Ferrer vormden (naar de Spaanse libertaire humanist die in 1909 werd gefusilleerd, en wiens standbeeld nog in Brussel staat) welke groep later opging in de algemeen-socialistische vereniging De Solidairen.
De Franssprekende Belgen hebben uiteraard kennis kunnen nemen van de uit Parijs ingevoerde bladen. Tussen de twee wereldoorlogen was één van hun bekendste woordvoerders en schrijvers Hem Day (pseudoniem voor Marcel Dieu) die als uitgever en boekhandelaar feitelijk behoorde tot de Franse anarchisten. Hij schreef echter niet alleen over figuren als Francisco Ferrer en de gebroeders Reclus (beroemde geografen en etnologen) maar ook over Belgische vrijheidlievende auteurs. Hoewel het tijdschrift Van Nu en Straks Nederlandstalig was had het, door bepaalde libertaire tendensen, kontakten met schrijvers als Georges Eekhoud. Over hem schreef Hem Day een belangwekkende studie om aan te tonen dat Eekhoud een ‘anarchistische individualist’ was, die wegens zijn roman Escal Vigor voor het gerecht werd gedaagd wegens... pornografie! De belangrijkste redakteur van het tijdschrift Van Nu en Straks was overigens August Vermeylen, die aan het einde van de vorige eeuw de indruk wekte een ‘aristokratische individualist’ te zijn, in verzet tegen de vele gezagdragers van zijn tijd. In de regionen van de literatuur was zulk een weerstand tegen de staat echter niet ongewoon. Wat de arbeidersbeweging aangaat: deze ontwikkelde zich in België onder de invloed van de sociaal-demokratie en het katolieke ‘solidarisme’, nog later somtijds van een der variaties van kommunisme. Ook na de Tweede Wereldoorlog was het anarchisme voornamelijk een filosofie van zeer kleine minderheden. | |
F. Domela Nieuwenhuis.In 1846 (op 31 december) werd Ferdinand Domela Nieuwenhuis in Amsterdam geboren als zoon van een Lutherse predikant uit een zeer welgestelde familie. Hij volgde het voorbeeld van zijn vader en werd achtereenvolgens Luthers dominee in Harlingen, Beverwijk en Den Haag. Onder de invloed van het zeer kritische modernisme en vervolgens van het atheïsme (o.a. door lezing van geschriften van Ludwig Feuerbach) nam hij in september 1879 afscheid van de kerk, maar voordien | |
[pagina 368]
| |
Domela Nieuwenhuis (1846-1919).
| |
[pagina 369]
| |
had hij reeds het blad Recht voor Allen opgericht, want ook als predikant was hij aktief geweest in de vredesbeweging en in organisaties tot ‘verheffing van de arbeidersstand’. In zijn orgaan verdedigde hij het socialisme, zoals dat in 1875 was geformuleerd in het programma van Gotha bij de stichting van één Duitse partij, bestaande uit aanhangers van Marx en Lassalle. Dat programma was niet geheel marxistisch, maar Marx inspireerde toch het meest de sociaal-demokratie, zoals ze ook elders in Europa zou ontstaan. En Domela schreef een inleiding tot de denkbeelden van Karl Marx: Kapitaal en Arbeid. Overigens was hij nooit echt parlementslid. Hij hechtte veel waarde aan direkte aktie der arbeiders, bijvoorbeeld via hun vakbonden (al waren die geen instrumenten van de revolutie). Hij was voor een algemene werkstaking als middel om elke oorlog onmogelijk te maken, en onderschreef een ook in het programma van Gotha nog voorkomende passage over socialistisch zelfbeheer, los van de staat. Hij verwees vaak naar een oude redevoering van Wilhelm Liebknecht, al bezig een reformist te worden, waarin hij de onmacht schilderde van een parlement als instrument van een sociale revolutie.
Domela had zelf geen partij opgericht. Maar in 1878 was er in Amsterdam, op basis van het programma van Gotha, een Sociaal-Demokratische Vereniging gevormd, voorloper van de in 1881 gestichte Sociaal-Demokratische Bond (later in 1894, omgedoopt in Socialistenbond) die vaak ook ‘partij’ werd genoemd. Domela stemde er in toe dat Recht voor Allen het orgaan zou worden van de Bond. Sociaal gesproken waren de tijden bitter. Omstreeks 1873 was een zekere bloei van het kapitalisme omgeslagen in zijn tegendeel, de werkloosheid was ontstellend, de lonen waren zeer laag, woningen en voedsel waren zeer onvoldoende. De kindersterfte en het drankmisbruik wekten grote bezorgdheid. Geleidelijk werd de stemming bij het proletariaat steeds radikaler, wat ook bleek uit de inhoud van Recht voor Allen. De arbeiders moesten zich, zo werd gepropageerd, door klassestrijd uit eigen kracht bevrijden. De partikuliere eigendom van de produktiemiddelen behoorde ongedaan te worden gemaakt: wat door het ganse volk was geschapen moest door dat volk worden beheerd. De meeste vakbonden, zoals ze waren georganiseerd in een Algemeen Nederlands Werkliedenverbond, dachten voornamelijk aan veranderingen binnen het bestaande stelsel. In het blad van Domela kon men echter lezen: ‘Niet dus ons volk onmondig gelaten en met vaderlijke goedheid geregeerd vóór het volk, neen, alles zij en worde door het volk gedaan’. Die passage over ‘vaderlijke goedheid’ sloeg op degenen die een soort ‘verlicht despotisme’ aanhingen, een ideaal uit de achttiende eeuw. De term, die door Proudhon geijkt was: ‘vrije en gelijke associaties van producenten’ had betrekking op zelfdoen en zelfbeheer in de ekonomie.
In de Bond was plaats voor libertaire en marxistische socialisten, hoewel de laatsten wel overwogen. Allen waren republikeinen. Nu was koning Willem III zeer onpopulair, door zijn uitgesproken vijandschap jegens eisende arbeiders, zijn autokratische karakter, zijn uitspattingen en zijn grove optreden. Er was een brochure in omloop, getiteld Koning Gorilla, waarin men een parodie zag op de koning. Tegenover de verachting, die jegens de vorst werd getoond, traden de rechters streng op. Er zaten tientallen socialisten wegens opruiïng in de gevangenis. Dikwijls werden vergaderingen zonder wettig recht door de politie uiteengejaagd. In april 1886 nu verscheen er in Recht voor Allen een niet-ondertekend artikel (van een inzender) waarin stond | |
[pagina 370]
| |
Oranjekleurig pamflet dat in de nacht van 26 op 27 juni 1886
in Amsterdam op de muren werd geplakt. dat de handelingen van de koning ‘noch eerbied, noch toewijding, noch enige geestdrift uitlokken voor iemand, die zo weinig werk van zijn baantje maakt’. Hoewel later de schrijver van deze kritiek zich bekend maakte werd Domela veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. Het vonnis deed de sympathie voor de socialist zeer toenemen. Door een aktie van intellektuelen te zijnen behoeve werd hij na ruim zeven maanden vrijgelaten. Zijn aanhangers bewogen hem er toe, zich beschikbaar te stellen als kandidaat voor het parlement (de Tweede Kamer) waarvan hij van 1888 tot 1891 lid was. Zijn blad kon toen, door de enorme belangstelling voor hem, een dagblad worden. Als kamerlid heeft hij uiterst vruchtbaar werk verricht in die zin, dat hij alle doeleinden van de latere socialisten ijverig heeft bepleit: algemeen kiesrecht, de achturendag, kinderbescherming, vrouwenemancipatie, medische zorg, pensioenen voor bejaarden, terwijl hij denkbeelden aan de orde stelde, die later door de sociaal-democraten te radikaal werden gevonden: invoering van de republiek, ontvoogding van de koloniën, strijd tegen de oorlog door algemene staking en dienstweigering. Hoewel in 1889, bij de stichting van de Tweede Internationale, nog kamerlid en sociaal-democraat, werd hij in deze sfeer al voor een anarchist gehouden en de kleine libertaire fraktie van deze Internationale werd er in 1893 definitief uit verwijderd.
Na 1891 begon Domela zich steeds meer te ontwikkelen tot een anarchist, een voorstander dus van staatloos socialisme. In zo'n samenleving zouden de bedrijven beheerd moeten worden door federaties van arbeiders-associaties, gekontroleerd door de federatie van kommunes die in de plaats van de staat zou moeten komen. Termen als autonomie, wederzijdse vrijheid, samenwerking op basis van gelijkheid, federalisme, decentralisatie, oorlog aan de oorlog, enz. kwamen veelvuldig voor. In Recht voor Allen, nog orgaan van de bond, kwamen ook de onderlinge tegenstellingen echter steeds meer tot uiting. De echte sociaal-demokraten, zoals Troelstra, van der Goes, Schaper, Vliegen, van Kol, enz. wilden dat de Bond zou deelnemen aan de verkiezingen. Toen dit werd afgewezen richtten in 1894 de ‘reformisten’ de Sociaal-Demokratische Arbeiderspartij (SDAP) op, die weldra de | |
[pagina 371]
| |
Tweemaal per week verschijnend blad onder redaktie van de Rotterdamse radikale journalist Joh. J. Bersch. Na een onderbreking verscheen het in januari 1887 opnieuw, onder redaktie van Bart van Ommeren. Daarmee werd de ‘Vrije Pers’ het eerste in Nederland verschijnende anarchistische blad. Het heeft het onder de nieuwe redaktie niet langer dan een paar maanden uitgehouden.
anarchistische beweging geheel zou overvleugelen. Des te meer omdat omstreeks 1893 de ekonomische depressie eindigde en de werkloosheid afnam, de lonen langzaam stegen, verbeteringen binnen het kapitalisme mogelijk bleken. In 1894 was Domela eigenlijk al bewust anarchist geworden, zoals bleek uit zijn boek Le Socialisme en danger. In april 1898 kwam zijn nieuwe blad De Vrije Socialist uit, terwijl hij Recht voor Allen overdroeg aan de Bond. De Bond en het blad bleven echter nog maar kort bestaan: in de tweede helft van 1899 werden ze opgeheven.
De laatste tweeëntwintig jaar van zijn leven (Domela stierf op 18 november 1919) heeft hij dus gewijd aan het sociaal-anarchisme. In de eerste periode van zijn strijd had hij baanbrekend en positief werk verricht voor de sociaal-demokratie. Wat heeft hij gedaan voor het anarchisme? Hij heeft het grotendeels in Nederland geschapen, afgezien van zijn reeds genoemde voorgangers en begeleiders. De Vrije Socialist had namelijk ook nooit het rijk alleen. We spraken al over De Anarchist. Dan was er het weekblad De Toekomst dat zich vooral wijdde aan het anarcho-syndikalisme, de teorie dat de vakbonden kernen moeten stichten in de bedrijven, om deze te bezetten en te socialiseren. In 1893 was de eerste Nederlandse vakcentrale gesticht, het Nationaal Arbeids-Sekretariaat, en daarin leefden zulke denkbeelden, mede ontleend aan Franse en Spaanse voorbeeldenGa naar eindnoot(10). Het bestuur van het NAS achtte Domela zeer hoog, het werkte er toe mee om een fonds te stichten, waardoor hij na 1914 (toen hij zeer berooid was) onbekommerd kon leven. Het orgaan De Arbeid bevatte veel vrij-socialistische artikelen. Voorts vond men in Groningen het regionale weekblad De Arbeider, toen onder redaktie van H.E. Kaspers. Een grote oplage had het in 1904 opgerichte maandblad De Wapens Neder, orgaan van de Internationale Antimilitaristische Vereniging (IAMV) opgericht op initiatief van Domela. En dat was geenszins alles. Er was onder invloed van de Amerikaan Thoreau, die zijn boek Walden schreef en ook een der vaders was van de ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’, en op grond van het ideaal van zelfbeheer, een beweging ontstaan, onder andere gekanaliseerd in de vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit, om ekonomische kolonies te stichten, zogenaamde produktieve associaties. Binnen het kapitalisme zouden ze, los van de staat, de kiemen moeten worden voor een vrijheidlievend socialisme, op voet van gelijkheid van alle deelnemers. Het ideaal inspireerde de vermaarde arts, dichter en schrijver Frederik van Eeden tot de schepping van de kolonie Walden in het Gooi, waarbij Methöfer weer was betrokken. Het orgaan van deze beweging heette De Pionier, en later Vrije Arbeid. Het beeld van de veelzijdigheid der anarchistische beweging tot omstreeks 1920 is hiermee nog onvolledig geschetst, en Domela was de spil, waar de ideologie om draaide. Hij was wars van het stichten van een partij. Er waren tal van groepen, die bladen en uitgeverijen overeind hieldenGa naar eindnoot(11). Een der vruchtbaarste uitgeverijen was De Rode Bibliotheek van Gerhard Rijnders, die naast originele teksten veel vertaalde en herdrukte boeken en brochures op de markt bracht. Domela zelf was een onvermoeide auteur. Zijn voordracht Mijn afscheid van de kerk | |
[pagina 372]
| |
Titelplaat van het 1 mei-nummer van ‘Recht voor Allen’ in 1890.
(1879) beleefde tien drukken. Zijn verhandeling Hoe ons land geregeerd wordt, op papier en in werkelijkheid (1885) werd verkocht in een uiteindelijke oplage van vijftigduizend eksemplaren. Een brochure van 1891 over de (betrekkelijke) betekenis van verkiezingen en parlement vond honderdduizend kopers, terwijl de bevolking toen nog maar vier-en-een-half miljoen bedroeg en velen nog analfabeet waren. (De leerplicht werd ingevoerd in 1901.) Zijn belangrijkste boeken waren Le Socialisme en danger (1894), De Geschiedenis van het Socialisme (drie delen, 1901-1902), Van Christen tot Anarchist (1910) en Handboek van de vrijdenker (postuum verschenen, in 1922). Maar men heeft berekend dat hij minstens 162 boeken en brochures heeft geschreven, en er 67 vertaalde. Het aantal redevoeringen dat hij heeft gehouden was ontelbaar. Een eigenlijke politieke bond of partij heeft hij nooit geleid. Hij heeft grote invloed uitgeoefend op de ideeën van het NAS, de IAMV, De Dageraad, het GGB. Idealen van socialistisch zelfbeheer, van militaire dienstweigering, van de vrije gedachte, de humanisering der samenleving op allerlei terreinen, zijn door hem gevoed. Toen hij in 1919 stierf is zijn uitvaart in Amsterdam de grootste demonstratie van aanhankelijkheid geworden, die de hoofdstad ooit had gekend. | |
Het anarchisme na Domela Nieuwenhuis.Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de omvang van de libertaire of daaraan verwante beweging zeer toegenomen. Het NAS had een ledental bereikt van vijftigduizend. De IAMV ontplooide zich buitengewoon door de afkeer van de oorlog. Deze bloei werd niet bestendigd door een reeks van oorzaken. Van 1918 tot 1933 (dieptepunt van de nieuwe ekonomische depressie) won het sociaal-demokratische reformisme sterk veld, het algemeen kiesrecht werd een feit, de achturendag (48 uur per week) werd wettelijk ingevoerd, ziekenfondsen vergrootten de medische verzorging, onderwijsmogelijkheden werden uitgebreid. De strijd tegen de liberale en konfessionele konservatieven vereiste meer aandacht dan het ideaal van een Europese revolutie. De Russische omwenteling veroorzaakte grote verdeeldheid, toen daaruit een bolsjewistische regering voortkwam die zich kommunistisch noemde. Aktieve figuren uit de kring van De Toekomst, uitgegeven door een Federatie van Sociaal-Anarchisten, gingen geleidelijk over tot het marxisme, zelfs tot de Kommunistische Partij, waarin Jan Postma en Daan Goulooze markante figuren werden. De leiding van het NAS was in 1923 ook voor het marxisme gewonnen, zodat de anarcho-syndikalisten eruit traden en toen een eigen vakverbond vormden, het NSV. Het NAS had toen nog maar veertienduizend leden, | |
[pagina 373]
| |
Oproep voor een anarchistische vergadering in Constantia in 1893. De buiten de partij staande anarchisten probeerden in het najaar van 1893 de SDB in anti-parlementaire richting te beïnvloeden.
het NSV achtduizend. Het werd onder andere geleid door B. Lansink Jr. en August Rosseau, die de Belgische nationaliteit had en tijdens de krisis van de jaren na 1930 het land werd uitgewezen. De felle strijd tussen kommunisten en anarchisten over staat en leger, diktatuur en vrijheid, verliep ten nadele van de vrij-socialistische beweging, die veel meer ideologisch en etisch aktief was. Tijdens de ekonomische depressie kwamen er binnen de anarchistische kring echter ook ekstreem-radikale tendenzen naar voren. Ook tijdens het leven van Domela kende men - mede uit De Vrije Socialist - individualisten als R. Tamminga en J.P. Hommes, die het ‘egoïsme’ predikten, soms beinvloed door de Duitse denker Max Stirner. Zo heeft Tamminga een kurieuze brochure geschreven Theorie en Praktijk van het nemen, waarin hij betoogt dat de rijken veel nemen, maar het geven steeds aan anderen aanbevelen. De zaak moet worden omgekeerd, zo propageerde hij. De armen moesten nemen, de rijken behoorden te geven. En hoewel hij zelf een ongevaarlijke middenstander werd, inspireerden zijn ideeën werklozen om ‘te veroveren wat ze konden’. Daarvóór had het maandblad De Moker (1924-1928) op rauwe wijze al hetzelfde verkondigd, o.a. in een brochure, getiteld Werken is misdaad, omdat de arbeid de bourgeoisie, staat en leger op de been hield. Velen werden door zulke leuzen afgeschrikt.
Overigens was het aantal variaties al te groot. Van 1922 tot 1926 gaf een groep (o.a. met de redakteur A.L. Constandse) de maandbladen Alarm en Opstand uit, afkerig van het reformisme van de vakbonden (ook van NAS en NSV) gericht op het vormen van bedrijfsorganisaties die de produktiemiddelen zouden kunnen overnemen en beheren. Vooral Alarm werd geschreven in de verwachting van een grote Europese revolutie, die de teleurstellingen over de uitkomsten van de Russische en de Duitse omwentelingen zou kunnen goedmakenGa naar eindnoot(12). Onder de antimilitaristen waren een aantal propagandisten voortdurend werkzaam, zoals de verlichte predikant N.J.C. Schermer- | |
[pagina 374]
| |
horn, de gewezen dominee Bart de Ligt, de stenograaf Albert de Jong, die later ook De Syndicalist, orgaan van het NSV, zou redigeren. De kringen van de IAMV raakten echter in een soort paniekstemming, toen in Spanje de anarcho-syndikalisten, in verzet tegen Franco, eerst een gewapende militie en vervolgens het republikeinse staatsleger ondersteunden. Bart de Ligt trok zich terug, Albert de Jong meende dat de Spaanse geestverwanten hun eigen metoden moesten toepassen, maar dat de Nederlandse syndikalisten geen wapens konden helpen kopen, wel voedsel, kleding en medicijnen mochten verschaffen. De redaktie van De Wapens Neder wijdde een nummer aan deze polemiek, plaatste zich op het geweldloze standpunt en repte verder niet meer van de Spaanse kwestie. Daartegenover richtte Constandse in 1937 met vijftien groepen een Federatie van Anarchisten (FAN) op, ter ondersteuning van de Spaanse libertaire FAI. Men gaf het weekblad De Vrije Arbeider uit, dat in het begin van 1939 ophield te bestaan door de toenemende verdeeldheid in ‘de beweging’. Van de gematigde bladen in de periode van 1920 tot 1940, alle ondersteund door groepen of verenigingen, behoren nog te worden genoemd De Branding, door jongeren opgericht; De Vrije Samenleving, die slechts kort bestond; Bevrijding, een naam die eerst werd gebruikt door een Bond van Religieuze Anarcho-Communisten, later door pacifisten die (zoals Bart de Ligt) de vernieuwing van het socialisme op het oog hadden. Geregeld uitgegeven werd De Vrije Socialist, sinds de dood van Domela beheerd en geredigeerd door Gerhard Rijnders. In het jaar 1939 echter kon men al zeggen dat ‘de beweging’ zodanig lijn en inhoud miste dat ze in ontbinding verkeerde.
De Tweede Wereldoorlog, met name de Duitse bezetting, gaf haar de doodsteek. De anarchisten waren niet in staat een illegale verzetsbeweging te organiseren, ze waren grotendeels verlamd. Sommigen (Jo de Haas, Henk Eikeboom bijv.) kwamen om door Duits geweld. Anderen hielpen onderduikers. Er waren overlopers naar het nazi-kamp. De grootste groep gedroeg zich passief. Na de oorlog kwam geen enkele organisatie meer terug. Rijnders, die in 1950 stierf, gaf nog enige tijd een armetierige Vrije Socialist uit. Na zijn dood verscheen een periodiek, dat De Vrije heette, en dat zich beijverde denkbeelden en geschiedenis van het anarchisme levend te houden. Libertaire jongeren als Rudolf de Jong gaven enige jaren Buiten de Perken uit, een goed teoretisch maandblad. Later verschenen de tema-nummers van De As (Anarcho-socialisme) en in Groningen een klein orgaan dat zich Recht voor Allen noemde. Maar van een ‘beweging’, laat staan van een arbeidersbeweging, was geen sprake meer. Het anarchisme werd vooral gepropageerd als een levens- en wereldbeschouwing, een filosofie omtrent zelfbeheer, libertair socialisme, anti-autoritaire opvoeding, seksuele hervorming, federalisme en decentralisatie, emancipatie van gelovigen. Als zodanig bleek er een groeiende belangstelling voor te bestaan onder studenten, sociale werkers, pedagogen en kunstenaars. De Provo-beweging van 1965, die alle gezag wilde uitdagen, beriep zich op de grondbeginselen van het anarchisme maar liep vrij snel dood. Er bestaat nog (of weer) een grote belangstelling voor de teorie en de geschiedenis van het anarchisme, maar dan als ‘zuurdesem’ voor vrijheidlievende tendensen op alle mogelijke terreinen. Een halve eeuw lang echter, in de jaren van 1890 tot 1940, heeft het in de arbeidersbeweging een animerende en inspirerende rol gespeeld, klassestrijd, antimilitarisme en antiklerikalisme aangemoedigd terwille van een ‘socialisme met een menselijk gelaat’. |
|