Het Elzasser regionalisme tussen de twee wereldoorlogen.
Het Franse chauvinisme heeft van 1871 tot 1918 een myte gevoed en gekoesterd: het na de Frans-Pruisische oorlog bij het Duitse Keizerrijk aangehechte Elzas-Lotharingen (eigenlijk Elzas zonder Belfort en een deel van Lotharingen) sliep de slaap van Doornroosje; de zo aanbeden god van de oorlog zou het uit zijn slaap wakkerkussen; de onder het Duitse juk zuchtende Fransen zouden dan, meer nog dan vóór 1870, hun Franse identiteit bevestigen. We kunnen ons nu maar moeilijk voorstellen op wat voor volkomen irrationele wijze dit wensbeeld opgefokt werd, tot in de schoolhandboeken, romans en zelfs een stripverhaal avant la lettre.
De Franse politiek heeft zich na 1918 bij die wensdromen aangesloten en dus een integratie- en assimilatiepolitiek gevoerd. De reaktie van de Elzassers die voor eigen (Duitse) taal en kultuur op kwamen moest in Franse ogen het werk zijn van Duitse irredentisten. Natuurlijk waren die ook nooit helemaal afwezig, zodat Elzas-Lotharingen, in zijn autonomiestreven, zoals in zijn hele tragische geschiedenis, tussen hamer en aambeeld terechtkwam.
Wie het Elzasser regionalisme tussen de twee wereldoorlogen wilde leren kennen, moest zich tot op heden verhelpen met werken als dat van F. Dreyfus, La vie politique en Alsace. 1919-1936 (1969) dat vooral de vorming van politieke partijen en verkiezingsuitslagen analizeert. Hij kon ook terecht bij Pierre Maugués Le particularisme alsacien (1970), een opvallende titel, waarvoor de auteur bovendien belangrijke Duitse bronnen niet had gebruikt. In 1973 verscheen van Lothar Kettenacker Die nationalsozialistische Volkstumspolitik im Elsass während des 2. Weltkrieges, een werk dat, hoe belangrijk ook, interessanter is voor de geschiedenis van het nationaal-socialisme als voor het regionalisme in Elzas-Lotharingen.
De Duitse historikus Karl-Heinz Rothenberger die in zijn Die elsass-lothringische Heimat- und Autonomiebewegung zwischen den beiden Weltkriegen (1975, tweede uitgave in 1976) de Elzasserbeweging als het ware van binnenuit bestudeerd heeft, stopt waar Kettenacker begint. Hij heeft daarbij m.i. terecht willen ingaan tegen de tendens deze en andere regionalistische bewegingen tussen de twee wereldoorlogen te zien in funktie van het nationaal-socialisme. Wat niet betekent dat hij nationaal-socialistische tendenzen uit de jaren dertig uit de weg is gegaan. De originaliteit van Rothenbergers werk ligt in de analize van de publieke opinie aan de hand van een ontleding van kranten, weekbladen, tijdschriften, pamfletten, brochures en boeken. De officiële Franse archieven bleven grotendeels ontoegankelijk voor de auteur. Hij kon alleen, en dan nog maar gedeeltelijk, rapporten van de Franse veiligheidsdiensten raadplegen. Daartegenover staat dat hij gebruik kon maken van privé-archieven, zoals dat van Dr. Robert Ernst, een oud-Elzasser, via wie alle betrekkingen tussen Elzas en Duitsland samenliepen, van de Duitse archieven en van de maandelijkse berichten van de Engelse konsul te Straatsburg.
Rothenberger definieert het begrip ‘Heimat’ als een geografisch, kultureel, sociologisch en psychologisch geheel en het begrip ‘Autonomie’ als recht op een eigen wetgeving binnen het Franse staatsverband. Bij dit laatste gaat het dus niet om separatisme, ook al werd het, en wordt het nog steeds, zo door Frankrijk geïnterpreteerd. Zij die opkwamen voor deze waarden en rechten noemt hij ‘Heimatrechtler’. Gemakshalve zullen we het in deze recensie bij ‘regionalisme’ en ‘regionalisten’ houden.
In zijn inleiding legt Rothenberger de nadruk op een aantal tegenstellingen die een 48 jaar durende scheiding van Frankrijk in de hand heeft gewerkt. Hij omschrijft ze als: unitarisme tegenover partikularisme, staatsnationalisme tegenover kultuurnationalisme, kulturele uniformiteit tegenover kulturele pluriformiteit, staatsdenken tegenover volksdenken, laïcisme tegenover klerikalisme en vroegkapitalistische tegenover moderne sociale wetgeving.
Nochtans zag het er in november 1918 naar uit, toen de Franse troepen entoeziast werden onthaald in Straatsburg, dat de Franse nationalisten gelijk hadden. ‘L'âme de l'Alsace, c'est l'âme de la France!’ heeft Roger Dumon gesteld in zijn L'âme alsacienne à travers les siècles (1919). Daartegenover staat dat de Fransgezinde Elzasser politikus, Abbé Wetterlé, n.a.v. de Franse intrede in 1918 zou gezegd hebben dat de Elzassers desnoods de Chinezen met entoeziasme begroet hadden, als men ze maar eten beloofde. Echt of niet, die anekdote is wel tipisch voor het komplekse van de Elzasser publieke opinie. Frankrijk zou zich herhaaldelijk nodeloos opwinden en in Duitsland was men geneigd illuzies te koesteren in verband met de opgang van het regionalisme. Al in 1919 dook op wat men in Frankrijk ‘le malaise alsacien’ noemde, de som van alles wat niet aan het Franse wensbeeld beantwoordde.
Rothenberger schetst zeer uitvoerig en sistematisch de aanhef van het regionalisme. De tegenstellingen en eerste konflikten hebben uiteenlopende voedingsbodems: sociale en ekonomische problemen; bestuursproblemen; de achteruitstelling van plaatselijke ambtenaren; het taalprobleem; de dreigende laïcizering, fel bekampt door de geestelijkheid in wie de bevolking de na-