staande wetgeving binnenkort zal vervangen. De forse verhoging van het ter beschikking gestelde krediet, de ekspliciete vermelding van de verdelingsmodaliteiten en de oprichting van een adviesorgaan waardoor aan de preferentiële dialoog tussen regering en krantenbazen eindelijk een einde wordt gemaakt, zijn wel positieve aspekten maar, zoals reeds gezegd, ze wegen tegen de negatieve niet op.
De tekst bevat immers geen ekspliciete filosofie en de terminologie is zo wazig en verwarrend dat ze zelfs verstrekkende financiële gevolgen kan hebben. Het krediet, weliswaar fors verhoogd, is andermaal een gok en niet het rezultaat van een peiling van de behoeften. Aan het op te richten fonds wordt, omwille van de werkingskosten, geen rechtspersoonlijkheid toegekend, een zuinigheid die toch verrast als men weet dat er een slordige 1,1 miljard frank onder de kranten te verdelen valt.
In de Raad van Beheer van het fonds krijgen de beroepsjournalisten vrijwel geen mandaten toegewezen, terwijl het evident is dat de verscheidenheid van de opiniepers, een term die overigens nergens gedefinieerd wordt, toch een uitgesproken journalistieke materie is. Ook de argumentatie van de kredieten is aanvechtbaar. De opdeciem op radio- en tv-taksen die voortspruit uit de hoger vermelde foute kompensatiestelling, bestraft de omroepskonsumenten met een solidariteitsbijdrage. De 2% belasting op alle handelsreklame zal terecht o.a. bij de weekbladen veel kwaad bloed zetten. Ze mogen de perssteun wel mee helpen financieren, maar zelf krijgen ze niets van de koek omdat een opinieweekblad, volgens Van Elewijck, nu eenmaal operationeel niet te definiëren valt. Een hypokriet argument, want van een opiniekrant kan Van Elewijck ook geen operationele definitie geven, maar dat is blijkbaar niet bezwarend. De regeling geldt ook voor alle dagbladen, dus ook voor de welvarende, wat een unikum is in de internationale geschiedenis van de steun van de overheid aan partikuliere bedrijven.
Op die manier wordt ook niets aan de konkurrentieverhoudingen tussen zwakke en sterke bladen gewijzigd en op lange termijn zal dat de dagbladkoncentratie, die men met het ontwerp wil tegengaan, in de hand werken.
Tenslotte ontbreken in dit voorstel kontrolemaatregelen waardoor, voor de eigenaars van krantenkoncerns, de poort open wordt gezet om er weekbladen mee te financieren, of het fonds van hun uitgeverij mee uit te bouwen of, zoals onlangs een Brusselse krantenbaron deed, er transakties mee te doen op de immobiliënmarkt.
Het is duidelijk, van enig beleid en visie is in België geen sprake en het ziet er niet naar uit dat daar op korte termijn iets aan zal veranderen, tenzij men op basis van Boones boek het debat opnieuw wil openen. Zijn boek is immers een dringende en dwingende uitnodiging om de overheidssteun aan de pers grondig te herzien.
Werner Duthoy.
Luk Boone, Krantenpluralisme en informatiebeleid. Ontstaan, evolutie en toekomst van de overheidshulp aan de Pers en aan Belga, uitgegeven door het Centrum voor Communicatiewetenschappen, Katolieke Universiteit Leuven, 1978, 292 blz.