ken heeft met gewoonten en gebruiken, maar alles met een levende etische kode, ontgaat hem ten enenmale; dat geeft hem gelegenheid afstand te nemen van de z.i. ‘morele’ maatstaven bij de beoordeling van het toenmalige drama, terwijl de gehanteerde kodenormen heel precies en heel korrekt binnen de kontekst van die tijd tuishoren. Dat die toenmalige kontekst de onze niet meer is, is evident, behalve voor Van Impe die die daterende aspekten verwerpt omdat ze vandaag niet de zijne zijn. Zo kom je nooit over je beduimelde eigen standpunt heen, ben je vooral nooit in staat tot het uitschrijven (objektief samenbregen, intersubjektief evalueren) van voorbije konstanten.
Vanuit dit evenementiële denken is het dan ook te verklaren dat de evolutie van het teater voor Van Impe bestaat uit reeksen opgevoerde dramatische teksten; teater is voor hem repertoire. Zelfs als we dit zouden kunnen aanvaarden, dan nog smeekt een gerekonstrueerde repertoire-lijst om analyse: Waarom deze auteur in dit seizoen met welk effekt en met welke middelen? Deze repertoire-analyses zijn voor het Vlaamse teater nauwelijks gebeurd (ik blijf beleefd voor de enkele aanzetten om toch achter de dingen te gluren); dat dient systematisch te worden opgehaald want een auteur, een akteur, een repertoire, een recensie spreekt nooit zomaar voor zichzelf. De historikus moet hier vragen aan stellen en alleen dan krijg je iets te voorschijn van wat wellicht historisch aan de hand is geweest. Enkel op deze wijze raak je eventueel in het bezit van de leidende faktoren en die kan je met zorgvuldige metodische beheersing bundelen tot strukturele aspekten. In het hele boek van Van Impe is geen enkel struktureel moment te bekennen; het blijft een salami-verhaal waarin streven en slagen samenvallen met de opvoering van teksten. Het teater is op beschamende wijze in dit verhaal afwezig.
Ik zou zo kunnen doorgaan. Een dramatische tekst wordt dan nog verkruimeld tot zijn narratieve inhoud, helemaal niet gedekomponeerd in zijn bepalende teatrale eigenschappen. Een dramatische plot wordt dan weer hoofdzakelijk beoordeeld op zijn psychologische kracht; of hij daarmee de aansluiting bij de ervaarbare werkelijkheid bedoelt, de plausibiliteit, de aanvaardbare korrektheid, wordt nooit duidelijk. Wel wordt duidelijk dat hij daarmee een buiten-teatrale norm eenzijdig hanteert en niet raakt tot de binnen-teatrale relaties tussen personages.
Van Impe strompelt veel te vaak verder in de steriele groeven die een eenzijdig bellettristische traditie in de Vlaamse begeleiding jaren geleden getrokken heeft. Kan je bij de behandeling van het drama H. Plancquaerts Dood van Karel de Goede echt belangrijk noemen? Dit stuk hoort tuis in een a-, vaak zelfs antiteatrale konventie waarvan best ook eens wat meer afstand mocht genomen worden t.o.v. b.v. Rodenbachs Gudrun; ze passen uitstekend in het nefaste kransje van Vlaams zelfbewustzijn waarin de teatraliteit geen moment konsideratie heeft gekregen. Van Impes paternalistische betutteling van Plancquaert kan je niet meer als ‘subjektief’ verontschuldigen. Daarom ook kan hij Van Nu en Straks weinig aandacht voor het toneel (en wat bedoelt hij weer met dit woord?) verwijten. Binnen de tijdskonjunktuur (gehalte van het drama, stand van het teater) kan je Van Nu en Straks nauwelijks iets kwalijk nemen. In E. de Boms recent gepubliceerde brieven aan A. Vermeylen tref je echter (helaas niet uitgevoerde) plannen aan voor een soort Freie Bühne; voor mij betekent dit dat er uitgekeken werd naar een vernieuwing van het teater, niet naar het drama, en dat lijkt me zowel historisch als aktueel inderdaad ook belangrijker. Eigenlijk boeit het teater Van Impe nauwelijks; het is hem altijd om de opgevoerde dramatische tekst te doen.
Het Vlaamse Volkstoneel wordt omstandig behandeld. Ik kan er niet toe overgaan mijn waslijst aanmerkingen hier over te tikken; maar je kan bij iedere zin een heleboel vragen stellen die door Van Impe niet beantwoord worden. Het ventileren van een opinie is één kant van de zaak; het aanreiken van de redenen waarom je tot deze opinie bent gekomen, is een andere maar alvast even onmisbare. Van Impe beweert enorm veel zonder dat ik daar een sterk gewijzigde evaluatie uit zie ontstaan. Andermaal te betreuren blijft dat wat het eventueel bijzondere aan de werkwijze is geweest (de omgang met de tekst, de lichamelijkheid van de akteur, het koncept en de uitwerking daarvan door de regisseur, het samenspel, het gebruik van tijd en ruimte, de belichtingsprocessen, de dramaturgie van de scenografie en nog zovele andere elementen) volkomen buiten spel blijft. De klichees van woord-teater en teater-spel vliegen over en weer zonder dat hier een meer eksakte inhoud aan gegeven wordt. Van Impe vertelt het overgeleverde verhaal op enigszins andere wijze maar hij stelt geen nieuwe visie ter beschikking.
Veel van wat Van Impe behandelt, moet hier noodgedwongen onder de tafel blijven. Maar aan Van Impes versie van het teater sedert 1945 kan je niet voorbijgaan. Het is, vind ik, geen fris verhaal. Een groot deel van deze periode heeft hij zelf mee opgebouwd als kabinetsattaché en/of ambtenaar. Ik proef herhaaldelijk wat rankune omdat hij enigszins uitgerangeerd is geraakt. Anderzijds kan je niet woordelijk uit zijn tekst opmaken dat hij er zo dicht bij betrokken is geweest en dat is unfair tegenover