vatting die Stuiveling overneemt, wordt natuurlijk krachtig gesteund door de ekspliciete verloochening die Gorter later zelf heeft laten horen. Constandse acht dit een houding van iemand die ‘plus royaliste que le roi’ is. Veel marxisten hebben immers waarderend over het monistische, anti-autoritaire denken van Spinoza geoordeeld. Gorter, schrijft Constandse, kon niet buiten de verabsolutering van de wijze waarop hij tot Marx was gekomen. Daarom verloochende hij Spinoza ten onrechte. Deze visie lijkt mij juist, zoals het ook plausibel is de Spinozistische sonnetten niet op gezag van Henriëtte Roland Holst te blijven achterstellen bij bijvoorbeeld veel socialistische poëzie.
Over de relatie tussen Henriëtte Roland Holst en Gorter is al veel geschreven. Ze ontmoetten elkaar in Noordwijk bij Verwey, in 1893, kort voordat Henriëtte van der Schalk met de kunstenaar Richard Roland Holst zou trouwen. Gorter zag in de vijf jaar jongere vrouw een geestverwante. Tussen hem en het echtpaar Roland Holst ontstond een hechte vriendschap en gedrieën traden ze toe tot de SDAP.
Misschien omdat over andere aspekten van de verhouding tussen Gorter en Henriëtte Roland Holst weinig nieuws te vertellen is, heeft Brandt Corstius in zijn bijdrage daarover gekozen voor de behandeling van twee tekstproblemen. Hij vergelijkt heel gedetailleerd twee sonnetten met elkaar, waaruit wel een en ander blijkt over het vorm-inhoudprincipe, maar wat weinig duidelijk maakt over de relatie tussen beiden als dichters. Daarna stelt hij een onderzoekje in naar elks aandeel in een gezamenlijke vertaling van een werk van William Morris. Het zijn wel kurieuze details die hier uitkomen, maar in het geheel van dit boek valt dit hoofdstuk uit de toon. Er zit geen lijn in en een belangrijk facet van Gorters leven blijft er eigenlijk onbehandeld in. Dat wordt overigens weer gekompenseerd door wat Stuiveling in zijn biografische schets hierover zegt.
Toen Gorter eenmaal tot de SDAP was toegetreden, ontwikkelde hij zich tot een vurig marxist. Hij was door de idee van deze leer gegrepen, maar hoezeer de politiek verder ook zijn leven vervuld heeft, een politikus is hij nooit geweest. Het artikel van De Jong over Gorter en Marx eindigt dan ook na een kritische beschouwing over Gorters marxisme met deze konklusie: ‘Niet door Marx was hij wezenlijk gegrepen maar door de verschrikkelijke godin van de Schoonheid. Zij openbaarde zich aan hem in de wetenschap en de arbeidersbeweging van zijn tijd, dat wil zeggen, zij nam de gestalte van Karl Marx aan’ (p. 304). Gorter had deze leer nodig om de veelheid van wat zich in natuur, denken en maatschappij aan hem voordeed, tot eenheid te maken. Daarom, kunnen we zeggen, vergiste hij zich zo toen hij Spinoza verloochende, want die betekende voor hem iets dergelijks. De Jong brengt Gorters Marxisme ook in verband met zijn leraarschap, want al faalde hij voor de klas, onderwijzen en uitleggen bleef hij doen. Hij legde Marx uit voor arbeiders, zich onbewust van het neerbuigende daarin, hij schreef zijn leerdicht Een klein heldendicht.
De Jongs kijk op Gorters marxisme sluit goed aan bij de visie die Endt gaf op de verwantschap tussen Gorter en Van Deyssel: wezenlijk belangrijk was vooral de poëzie. Maar de liefde voor Marx zat wel veel dieper dan A. Roland Holst veronderstelde en we mogen aannemen dat Gorter in de hemel geen cricket speelt als Marx niet mag meedoen. We kunnen wel zeggen dat Gorter (bijvoorbeeld in zijn Pan) droomde van de schoonheid en de zuiverheid van het proletariaat, maar dat hij de proletariërs niet werkelijk zag. Hij verabsoluteerde alweer, maar dit keer zijn droom. In de praktische politiek waren er dan ook steeds konflikten om Gorter heen. Borrie beschrijft de botsing met de ambitieuze en emotionele Troelstra, doordat Gorter zijn droom van de klassestrijd wilde handhaven tegen alle politieke realiteit in, wat bij de staking van 1903 erg duidelijk uitkwam. In 1909 braken Gorter en zijn medestanders met de SDAP en hun radikale SDP werd later de kommunistische partij in Nederland.
Na de Eerste Wereldoorlog speelt Gorter opnieuw een rol in een konflikt tussen radikale en praktische politiek, als hij verwikkeld raakt in de problemen tussen de Duitse KAPD en de Komintern. Gorter reist in 1920 in een delegatie van deze kleine, radikale kommunistische arbeiderspartij naar Moskou, waar hij aansluiting ervan bij de Komintern bepleit.
De Liagre Böhl beschrijft in zijn boeiend slothoofdstuk van dit boek hoe Gorter het radenkommunisme van de KAPD verdedigt, hoe hij van Trotsky de wind van voren krijgt op het kongres, hoe hij bij Lenin geen begrip kan vinden voor hun standpunt omdat hij Lenin's ommezwaai van het radenkommunisme naar het principe van een centrale partijleiding niet kon volgen, en hoe hij tenslotte ontgoocheld terugkeert.
We zien hier hoe Gorter zich tot een internationaal bekend figuur in de kommunistische beweging ontwikkeld had, iemand waartegen op hoog niveau in Moskou gewaarschuwd werd. We zien ook de Gorter die zijn idealen zuiver houdt en eigenlijk met de politiek niets te maken wil hebben en daarom niet ziet dat van zuiver praktisch oogpunt uit gezien Lenin en Trotsky wel gelijk hadden. Maar pleit het tegen Gorter dat hij de machinaties van de praktische politiek afwees? De absolute Gorter was geen man voor het kompromis en juist die Gorter is in dit boek sterk aanwezig.