Dorp zonder Ouders.
Dorp zonder Ouders van Anton van Wilderode (geb. 1918) is in het geheel van zijn tot nog toe verschenen dichtwerk reeds een belangrijke verzenbundel, omdat hij in de eerste plaats één motief uit de veelzijdige tematiek van zijn poëzie, een verstrengeling van uiteenliggende onderwerpen, afzondert. Het werk doet denken aan een tussenspel van strijkers bij het optreden van een groot orkest. Deze vaststelling is verrassend, omdat Van Wilderodes rijke verscheidenheid aan bezielingsbronnen kenmerkend was voor zijn kunstenaarschap.
Ze was dat ook voor Guido Gezelle, die andere priester-dichter, waarmee Van Wilderode ondanks alle verschillen zoveel gelijkenissen vertoont dat de ene als een voorganger van de andere mag worden beschouwd. Beiden zijn even diep geworteld in een eeuwenoude traditie, die in één synteze katolicisme, nationaal bezielde volksgezindheid en sociale bewogenheid verbonden hield en houdt. Noch de een noch de ander is alleen maar letterkundige, dichter van en over het dichterschap of dichter over het eigen ik. Een aanmerkelijk deel van hun werk is in de brede zin van het woord gelegenheidspoëzie, uitdrukking van en in dienst van een veel ruimere levensopvatting dan de schrijvers van zuivere, of louter individualistisch opgevatte poëzie toegedaan zijn.
Wat in Dorp zonder Ouders hoofdzaak werd is de natuur, de cyklus Passie volgens Rubens, uitgesproken van godsdienstige aard, en de drie gedichten, reisindrukken uit Een Zomer verzegeld daargelaten, omdat ze feitelijk een bijvoegsel zijn dat met de poëtische symfonie die eraan voorafgaat geen struktureel verband heeft. Bijna ondenkbaar dat Van Wilderode die zo innig en veelzijdig bij zijn omwereld, de bovenzinnelijke en zintuiglijk waarneembare betrokken is, zich tot een naturalistisch of impressionistisch naschilderen van de natuur zou beperken. Wie zijn jongste verzenbundel leest, zonder aanvoelen van en begrip voor de achter- en ondergronden van zijn poëzie, benadeelt zichzelf en doet de dichter onrecht aan.
In Dorp zonder Ouders is de natuur een symbool. Zij behoort erbij zoals de nauwbegrensde wereld waarin Van Wilderode kind en knaap geweest is, zich aan hem voordeed en in de ouder geworden man als herinnering bewaard bleef, met enkele verschijningsvormen die onlosmakelijk met zijn persoonlijkheid verbonden zijn. Er komen in de bundel een beperkt aantal sleutelwoorden voor, die de mens Van Wilderode niet kan missen en verscheidene malen herhaalt, omdat zij werkelijkheden noemen die tegelijk zinnebeelden, tekenen zijn van wat in de enige en onomwisselbare persoon die hij is, leeft en streeft, verlangt en afwijst. Zij lieten hem een min of meer bewuste of onbewuste konfrontatie toe tussen zijn ik en het anderszijnde dat buiten maar niet zonder hem bestaat, en schonken hem de mogelijkheid zichzelf te ontdekken en te bevestigen.
Wij sommen er, naargelang ze ons opgevallen zijn, slechts enkele onder de voornaamste op. Het eerste is moeder. Hij ziet haar weer vijftien jaar na haar overlijden in haar weekse kleren, haar weg vervolgend door een land dat zij niet eens meer bekijkt. Eksistentieel vertoeft zij in een hem voorlopig onbekende wereld, maar als een navelstreng verbinden afkomst en liefde hem met haar. ‘De zoute zeeën van een eenzaam leven, hebben mij verder van jou weggedreven,’ (19) maar misschien kan zij zijn armslagen toch horen, waar hij als een zwemmer op weg naar gene oever is en komt zij hem ‘met een taal vol aardse tekens tegen’.
Woorden als herfst, regen, wolken en het alles overgroeiende gras suggereren de vergankelijkheid van al het bestaande:
‘Alles groeit langzaam dicht, geringe dingen
en droefheden ontelbaar. Onbewogen
verwelkt als hooi het landschap voor mijn ogen.’ (13)
Toch is er ook een verdwijnen dat geen vernietiging insluit, maar een wegreizen, geen doelloze vlucht, wel een trekken als van zwaluwen of reigers naar een bekende thuis, een nest, gekonkretiseerd in de vlucht van vogels, éénmaal in het opvliegen van een goud-en-zwarte fazant als op een Chinese prent. Even vaak als land-dat-waait komt water aan bod, het oerbegin van het leven dat eindelijk uitdeint op het strand van de dood, die de nog levenden eens samen te rusten legt. Een laatste symbolisch geladen woord dat een bijzondere aandacht opeist is