Literatuur
Bedwongen emoties. Poëzie van Elly de Waard.
Het is een romantische gedachtengang dat het kunstenaarschap nauw samenhangt met isolement en kontemplatie, met lijden. Het koesteren van een onbereikbaar geworden verleden, het uitzien naar een toekomst met verwachtingen die redelijkerwijze niet te verwezenlijken zijn en het verlangen te reizen en te leven op andere plaatsen om te ontkomen aan de beperktheden van waar men in werkelijkheid leeft. Het zijn deze drie varianten die in romantisch proza en poëzie zijn uitgewerkt en, sterk generaliserend, kunnen worden samengevat met de laatste regel van Der Wanderer van Franz Schubert: ‘Dort wo du nicht bist, ist das Glück’. Tijdens de Romantiek kwam er geleidelijk een nieuwe opvatting over de metafoor naar voren. In tegenstelling tot de tot dan toe vrij trouw gevolgde klassieke lijn van Aristoteles, die de dichters als ‘vinders’ van de metaforen beschouwde en als gevolg daarvan aan metaforen voornamelijk een dekoratieve funktie toekende, ontstond in de Romantiek de gedachte dat de dichter de ‘schepper’ van metaforen is. In dit kader zegt de metafoor, als een afwijking van de letterlijke betekenis, al heel wat over de wereldbeschouwing en de werkelijkheidsopvatting van de dichter.
Voor veel Amerikaanse dichters uit de vorige eeuw is het eigen verleden ook van eminent belang voor hun poëzie, soms niet eens uit een verlangen naar de tijd die voorbij is, wel als een voedingsbodem, als een dwingende en bepalende kracht voor het leven in het heden en een voorwaarde voor het ontstaan van kreatief werk. De Engelse poëtische traditie was in de Verenigde Staten wel bekend, maar niet de enige invloed en dat verklaart de kracht van zoveel dichters uit die tijd: ze brachten iets nieuws; nieuw door een tot dan toe onbekende direktheid, beeldspraak en struktuur van de gedichten.
Deze twee lijnen, de romantische en de Amerikaanse, hebben onmiskenbaar bijgedragen tot de poëzie van Elly de Waard, die tot nu toe alleen had gepubliceerd in De Revisor en bekend was als journaliste van De Volkskrant en Vrij Nederland. In het najaar van 1978 verscheen haar debuut Afstand. In een uitvoerig interview met Bibeb in Vrij Nederland zei ze daarover: ‘De titel “Afstand” is heel essentieel voor mij. Afstand doen, afstand houden uit zelfbehoud’. Afstand doen suggereert een zelfstandige, aktieve rol die misschien pas in een fase direkt aansluitend op een verlies kan volgen. Tegen Bibeb: ‘- Het is moeilijk om bij verdriet jezelf gaaf te houden, jezelf te blijven maar als het je lukt en er komt een opening dan kan je uitgroeien’. Dan kan ook een perspektief ontstaan, een ambivalente houding: ‘O niet in staat te zijn te kiezen / tegen de pijn of voor de opluchting / van het verliezen’. De eerste twee gedichten van de bundel verbeelden de rouw, de totale verslagenheid die treffend tot uiting komt binnen één regel door voor dezelfde toestand een toenemende mate van iets ondergaan aan te geven: ‘zonder verweer meer, weerloos’. In de volgende strofe: ‘vernederd zijn ze zelfs tot in / hun dood en zo totaal’. In de derde en laatste strofe wordt het onderwerp van de beschrijving genoemd: de kamerplanten, van wie het duurzaam bestaan verloren gaat, ondanks de bescherming die geboden wordt door het feit dat ze niet direkt afhankelijk zijn van de weersituatie, maar wel van een andere gesteldheid: ‘Sterk zijn de kamerplanten, binnen van duur, / maar niet bestand tegen de vorst / die heerst over een andere natuur’. In een ander gedicht komt het weerloos zijn terug, nu in de beschrijving van zomerstoelen die in een ander seizoen te lijden hebben van de
weersomstandigheden. Maar het lot van de stoelen wordt nu direkt verbonden met dat van anderen. Het zijn de geringste verschillen die het meeste betekenen, veelomvattend zijn ook: ‘O pijnlijk is het, onverdraaglijk, / het weinig zichtbare verschil dat soms bestaat / tussen de dierbaarste momenten en de desolaatste’.
Er zijn een aantal gedichten in Afstand waar de dichteres niet meer heeft gekozen voor de verbeelding, maar op een heel direkte wijze de nieuwe levensomstandigheden na het geleden verlies aangeeft, een toestand die nog het beste kan worden samengevat door de slotregel van het gedicht, waarin zij materieel welbevinden koppelt aan de situatie op een ander niveau: ‘Gezelschap van welstand in verarming’. Juist in deze gedichten komt de voor Elly de Waard uiterst belangrijke invloed van Emily Dickinson aan het licht. Dit betekent niet dat die gedichten imitaties zouden zijn van een Amerikaans voorbeeld, integendeel, door de helderheid, het onversluierde, de eksaktheid van formulering toe te passen in het eigen werk worden de mogelijkheden daarvan vergroot en verdiept. In een gesprek met Frank van Dijl, gepubliceerd in Het Vrije Volk, zei ze daarover: ‘Ik begin nog maar net: ik heb achtentwintig gedichten van Emily Dickinson vertaald, ik heb dat gedaan om mijn eigen woordenschat te verrijken. Dat is enorm leerzaam: straks kan ik wat ik heb opgestoken toepassen in eigen werk’.
De belangrijkste konstante in Afstand is de herinnering, om te ontkomen aan ‘de zwaartekracht van de vergetelheid’. In lange, verhalende gedichten - toch een genre dat in ons taalgebied helaas niet zo vaak wordt beoefend - die lyrisch zijn kwa toon wordt het verleden beschreven. In ‘Fragment’ overheerst eerst de inventarisatie van wat in ‘Groet’, ‘Huis, burcht en tege-