Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
M. Vasalis (o1909)
(Foto Wolson, Den Haag). | |
[pagina 207]
| |
M. Vasalis: de psychische wereld van haar gedichten
| |
Paradijselijke symbiose en scheidingsangst.De fundamentele aandrang in haar poëzie die tegelijk ook als impuls tot inspiratie en kreatie fungeert, is de onbereikbare maar absolutistisch nagestreefde hereniging met het oerbegin, toen de paradijselijke eenheid tussen mens, dier, plant en ding bestond en toen geborgenheid en syntese gewaarborgd waren door de prenatale bescherming van de moederschoot. Maar het leven zelf, en dat ondervindt Vasalis bijna in elk gedicht, betekent onherroepelijk de scheiding, de ontkenning van deze symbiotische geborgenheid, is de versplintering in ‘de veelheid van de dingen’ (VP - Diep van mijzelf) en in talloze tegenstrijdigheden die onverzoenlijk tegen elkaar opbotsen. (VP - Misthoorn in de herfst).
Steeds opnieuw zal zij in haar gedichten pogen de scheidingen en afsplitsingen zowel in haar eigen innerlijk (intra-individueel) als tussen haar en de wereld (inter-individueel) op te heffen of uit te wissen, om op die manier een evenbeeld van de paradijselijke eenheidservaring, hier op aarde, te kunnen realiseren. De diepmenselijke spanning in haar werk vindt zijn oorsprong in het feit dat hoe | |
[pagina 208]
| |
bewuster zij zich wordt van de scheiding, hoe onbereikbaarder tegelijk de verlangde eenheid wordt, wat tot een voortdurend heen en weer slingeren tussen gekreëerde eenheidsdroom en een pijnlijke terugval in de ontgoocheling leidt.
Deze nog algemene basis-dynamiek van haar dichtkunst wil ik hierna met voorbeelden en nuanceringen verder uitdiepen. | |
Droom en dichten.Het middel bij uitstek om tot een nieuwe symbiose te komen is voor Vasalis: de droom en zijn varianten; de dagdroom en de roes, plus alle mogelijke verschuivingen en overgangen tussen deze toestanden die zich op het smeltpunt van het bewuste met het onbewuste bevinden. Op dit nivo kunnen alle dingen met elkaar verbonden worden, lijken de scheidingen nooit definitief.
Met de inbouw van talloze droomreferenties en droomtoestanden in haar werk, veruitwendigt Vasalis tegelijk haar opvatting over de poëzie als een prekair evenwicht tussen onbewuste stameltaal en bewuste, volgroeide spreektaalGa naar eindnoot(3) en sluit zij zich aan bij Schopenhauers uitspraak dat dichters mensen zijn die wakend realiseren wat wij allen in een droom kunnen.
Deze droomkapaciteit in haar gedichten biedt evenwel geen waarborg voor het welslagen van haar eenheidsdrang; dromen brengen slechts een tijdelijke restauratie van de eenheid teweeg, die dikwijls reeds in hetzelfde gedicht wordt afgebroken.
Het verloop van de droomervaringen bepaalt wel in grote mate de vrij losse struktuur van haar verzen nl. a) van een droom naar een (ontnuchterend) ontwaken of omgekeerd b) van een waaktoestand naar een droomvisie en c) de kombinaties tussen beide bewegingen, in versnelde onderlinge afwisseling. | |
De inkarnatie van de paradijselijke eenheid.Met welke beelden en visionaire verlangens wordt deze paradijselijke eenheid nu in haar gedichten gekonkretiseerd? Welke toestanden stelt zij in haar werk als gerealiseerd voor om, hoe tijdelijk ook, een kontakt met het oerbegin te ervaren? | |
a) De versmelting met het water, de zee, de prenatale bescherming van de moederschoot.Het is niet toevallig dat beide ouderfiguren in haar bundels verschijnen als vereenzelvigd met de zee. In het slotgedicht van Avond aan zee (VP) opgedragen aan ‘mijn Vader’, wordt de zee voorgesteld als het symbool van een mystieke hereniging met de vader. De aangesprokene ‘U’ is een vermenging van vader en zee:
De zee keek op, alsof zij bad.
Toen heb ik U teruggevonden.
O grote, oude, grijze zee
in rusteloosheid zoveel rust,
...
eenheid uit zoveel tegendelen.
Mijn oude liefde, mijn oud vertrouwen.
De syntese en de overstijging van de tegenstrijdigheden, samen met de paradijselijke eenheid, worden in de vader als zee hervonden.
In Moeder (VG) wordt ook de moederfiguur gesymboliseerd door de zee die de kinderen op haar vloed en schoot wiegt, die hen zelfs zo omvattend omhult dat deze haar aanwezigheid niet langer konkreet ervaren maar toch haar weldoende invloed blijven ondergaan:
Rijzend en dalend op haar vloed,
als kleine vogels op haar schoot gezeten,
konden wij lange tijd haarzelf vergeten,
rustend en rondziend en behoed.
Ook hier zorgt de moeder voor een syntese van rust en onrust en voor een opheffing van de tegenstrijdigheden:
Voorgoed doordrongen door haar kalm geruis
waren wij steeds op reis en altijd thuis.
| |
[pagina 209]
| |
In Zachter (VG) stelt Vasalis dan ook samenvattend vast:
Het strand is wel mijn vaderland,
de zee synchroniseert nog monotoon
stromen van tegenstrijdigheden.
Heel de prenatale beschermingssymboliek wordt het meest pregnant opgeroepen in het bekende gedicht De idioot in het bad (PW). Het wekelijkse bad wordt door de idioot ervaren als het ultiem geluksmoment van hereniging met de moederschoot, waarin hij weer vrucht wordt, terwijl de scheiding van het water, de geboorte tot het leven hem opnieuw overlevert aan de pijn en het bange bestaan van het ‘idioot’ zijn.
Hij is in dit groen water nog als ongeboren,
hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen,
...
En elke week wordt hij opnieuw geboren
en wreed gescheiden van het veilig water-leven,
en elke week is hem het lot beschoren
opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.
Ook de ik-figuur vereenzelvigt zich in haar intieme droomfantasieën met het water waaraan de geliefde zich als aan zijn bron komt laven: Zomer (VP).
Snel en omzichtig, als een hert, dat drinken gaat
zie ik hem naderen onder de oude bomen...
En ik ben niets meer dan het helderst water,
wanneer ik in de koele kamer snel
en al vergeet van vroeger en later,
van eeuwigheid tot eeuwigheid zijn bron, zijn donkre wel.
Deze donkere wel, deze bron waarin zij samen met de geliefde versmolten wil zijn, is de uitdrukking van haar prenatale geluksdroom maar blijft ook een onvertaalbare wens, een mysterie dat zij met haar dichtkunst niet wil ontrafelen maar benaderen, waarmee zij wil versmelten. Dat deze bron de kleur van de dood aanneemt en een mysterieuze, tegelijk gevreesde en geliefde, aantrekkingskracht op haar uitoefent, wijst op haar vermoeden dat een totale hereniging met het oerbegin slechts via de dood te bereiken is. In Herfst (PW) waarin de doodsgedachte aan bod komt, wordt dit als volgt verwoord:
Er ruist een hoge ruime wind
door de recht opgerezen bomen;
aan het zwarte water is een hert gekomen,
en door het oevergras schijnt laag de zon...
Dit is het enig antwoord, dat ik vind,
dat mij bevrijden zou, zo ik 't vertalen kon.
In de dronken roes van De kleine zeemeermin (VP) wordt de versmelting met de geliefde dan ook voorgesteld als een vlokje schuim dat in de grote zee vergaat:
en als der kleine zeemeermin
zal ook mijn ziel, na dit kort leven,
voor hem als knistrend schuim op zee vergaan.
Zolang het leven haar van deze hereniging scheidt, kwelt het heimwee de herinnering aan dit verloren vaderland, zoals in Luchtspiegeling (PW):
maar meer dan een herinnering,
begeerlijker dan enig ding
zie ik het verre water blinken,
trachten mijn ogen het te drinken.
| |
b) De regressie naar het ongerept beginhet feniks-symbool.
Aanvankelijk, zoals in het openingsgedicht Drank, de onberekenbare, van haar eerste bundel Parken en Woestijnen, meent zij de regressie tot het oerbegin te kunnen verwezenlijken door een intens kontakt met het eigen ongerept innerlijk leven dat zij tegelijk, om het ongeschonden te kunnen bewaren, wil afschermen van de oppervlakkige en opdringerige buitenwereld. Zij bevestigt dan ook triomfantelijk de scheiding tussen de wereld van parken d.w.z. de sociale wereld met zijn doorzichtige omgangsvormen, zijn artificiële gevoelswereld en relaties, én haar innerlijke wereld d.w.z. de woestijnen van een ongedomestikeerde, niet door de kultuur aangetaste oorspronkelijkheid, van het oervitale Es waarin men zich onbeperkt en vrij kan uitleven. Maar zoals typisch voor de struktuur van vele Vasalis-gedichten, wordt bij het einde van het gedicht deze wensdroom reeds vernietigd. Immers, de innerlijke wereld kan zich niet voldoende harnassen tegen de buitenwereld waarin ook de geliefde zich bevindt. | |
[pagina 210]
| |
Als dan deze geliefde bovendien vertrokken is, breekt ook de scheidingsangst door en smelt de zo zelfbevestigende aanzet weg in het verdriet.
Typisch is wel dat deze regressie naar het oerbegin versmolten wordt met herinneringsbeelden aan haar Zuidafrikaanse reis uit 1937. In De trek (PW) kijkt zij, vol verlangen naar het ongerept leven, een zwerversfamilie na:
zo reden ze zwijgzaam en licht voorbij,
zo rustig, haveloos en vrij...
Ik keek hen na; ik dacht, ik wou
zo rustig zijn en nergens wonen.
Of zoals in Het ezeltje (PW), ‘dit schoon ongeschonden beest’ waarin het verlangen naar een onbereikbaar, eerste begin haar overstelpt:
Een pijnlijker herinnering:
zo ben ik vroeger ook geweest.
Die gaafheid en zachtzinnigheid,
onzware ernst en droomrigheid,
o kon ik dat nog ééns herwinnen,
kon ik nog ééns opnieuw beginnen.
Maar beide gedichten zijn al in de verleden tijd gesteld en beklemtonen de berusting in dit verlangen naar het onbewuste begin.
Een nieuwe impuls krijgt deze drang naar het oerbegin in de bundel De vogel Phoenix. In plaats van het zuiver opnieuw beginnen, komt nu het verlangen naar een steeds hernieuwde wedergeboorte: het beeld van de feniks. Bovendien vereenzelvigt zij de feniks met het (gestorven) kind dat uit haar is ‘opgevlogen’ en al haar scheppingskracht richt zich nu op een hereniging met dit kind, d.w.z. zij wil worden als de feniks. Zij erkent deze zelfverbranding als de diepe zin en impuls van haar kreativiteit: Phoenix II (VP):
Haast niet, schreeuw niet van pijn, o hand.
Schrijf door totdat de vingren zijn verbrand.
Haar leven als dichteres wordt van nu af aan in dienst gesteld van een konstante zelf-herschepping waardoor tegelijk de eenheid met het verloren kind en met het ongerepte zuiver begin wordt nagestreefd. Als vanzelfsprekend komen nu ook gedichten voor waarin de vrees voor het falen van deze kreativiteit, en de onmacht van het woord worden uitgedrukt, zoals uitvoerig in Fragmenten uit Vergezichten en gezichten waarin zij tevens stilistisch op zoek gaat naar een nieuwe taal, een nieuwe adem, of zoals in het slot van Alleen uit dezelfde bundel:
Ik wil een woord, dat toovren kan
en tovert dat je bij mij bent
en me omhelst, mij, dunne maan.
Ik roep je en je komt maar niet!
Want woorden woorden woorden toovren niet.
| |
c) Tijdloosheid - de slaap in het eeuwige heden.Ook een intens gevoel van tijdloosheid is soms in staat om de paradijselijke eenheid te herstellen. Wat eens eeuwigheid of zuivere duur was, werd door de ervaring van het tijdsverloop verbrokkeld in verleden, heden en toekomst. Op momenten dat ze ontheven is van de tijd, beleeft zij dan ook intens de eenheid met al wat rondom haar is zoals bij een herinnering aan een dagdroom in Waterkant vroeger (VG):
Mijn hoofd stak nergens uit de tijd.
Ik zag en was hetzelfde: dode katten
gesierd met lange witte tanden
Ook in het heden b.v. in Eb (VG) kan zij deze eenheid in een dagdroom opnieuw beleven: het gevoel van stil te hangen, zonder zwaarte, in het eeuwig oerbegin:
't Begin, duizenden eeuwen her,
heeft nimmer zo nabij geschenen.
Maar in het gedicht De krekels (PW) valt zij uit haar roes wanneer de ‘kleine remmen’ en het ‘fijn schor tikken’ van de krekels tot haar doordringen. Haar droom stort in mekaar en mondt uit in een diep vergankelijkheidsbesef:
Ondanks de schijn van eeuwigheid
in enkle stille ogenblikken
hoor ik voortaan een fijn, schor tikken.
De meest harmonieuze vorm van het ontheven zijn aan de tijd bereikt zij in het dagdroomgedeelte uit het mooie gedicht | |
[pagina 211]
| |
Afsluitdijk (PW). Tijdens een dromerige versmelting met het spiegelwater, verdwijnt de geest van de bus in een tijdloos heden. Mensen en planten (matrozen en gras) vermengen zich met elkaar en het gedicht eindigt in de ekstatische eenheidservaring:
Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.
In een ander bekend gedicht slaat deze ervaring van tijdloosheid spoedig over in een hallucinant angstig visioen: Tijd (PW) is een verschrikkingsgedicht met de intensiteit van een nachtmerrie. Haar meest vertrouwde omgeving - de zee en de bomen - tuimelt hier in een razende kramp van ‘zwellen’ en ‘slinken’.
In de slaap echter wordt de woelige tijdsstroom stilgelegd. De slaap kan daardoor meer samenhang en eenheid bewerken dan het wakker zijn: Nacht (VG).
alles keert slapend tot zichzelf - en toch
is er meer samenhang, dan als ze wakker zijn.
ik ben de enige, die wakker is in deze tuin.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het ontwaken uit de droom, de overgang van nacht naar dag als een inzet van de scheiding, een breuk met de eenheid wordt ervaren, zoals in Visioen (VP), De weg terug (PW), Carillon en Mijn hart (VG). Dit laatste gedicht eindigt met de verzen:
toen rukte het hart ondragelijk aan zijn grond
en wilde zwellen, kleiner worden en gelukkig zijn.
En ik werd helder wakker van de pijn.
Wakker worden is terugkeren naar het leven dat scheiding en verdriet inhoudt. Daarom ook wordt het kind in Er zijn dingen (VG) aangeraden om verder te slapen. | |
d) De roerloosheid van de dood - de vaste wortels van de bomen.Nauw met het verlangen naar tijdloosheid verweven, is de drang naar onbeweeglijkheid waardoor het leven en de tijd worden stilgelegd. Met intens vervlochten gevoelens wordt dit verlangen veruiterlijkt in het roerloos liggen in bed (De weg terug - PW) wat angst veroorzaakt door de gelijkenis met de dood maar evenzeer de vervulling, de oorspronkelijke eenheidservaring belichaamt, zodat het gedicht eindigt met de klacht:
en o de pijn om te bewegen
om niet meer dood te mogen zijn.
Uiteraard kan de dood het best het verlangen naar onbeweeglijkheid bevredigen. Zelfmoordgedachten en doodsgedichten verschijnen geregeld in haar werk maar de dood behoudt altijd een ambivalent karakter; hij is tenslotte niet verenigbaar met een jeugdig groeiverlangen (Voorjaar - PW) en met de onstuimigheid van een krachtig Es-leven. Als de dood in haar werk verschijnt, wordt hij daarom ontdaan van zijn afschrikwekkende eigenschappen en voorgesteld als een uitnodigende gastheer of een handige vertegenwoordiger die haar tot een koopje wil overhalen, zoals in De dood (PW):
Hij wees mij op alles: dranken, pillen,
pistolen, gaskraan, steile daken,
een bad, een scheermes, een wit laken.
of zoals in Skelet (VG) waarin ze de dood voorstelt als het leven, van zijn verleidingen ontdaan, als iemand die ondanks alles aantrekkelijk is, iets vrolijks heeft.
Al kan zij zich inleven in de zelfmoord van De onbekende van de Amstel (PW) die haar eigen levensbaan heeft gekozen en leeft zij intens mee met de Begrafenis van Mevrouw T, toch kiest Vasalis uiteindelijk voor het leven. Zij wil zich wel vertrouwd maken met de onvermijdelijke dood maar smeekt voorlopig nog (Nu word ik nooit meer radeloos - VP):
fluisterend: laat mij nog even leven
...
tot waar de dood mijn vuren blust
in de oude wateren der rust.
In zijn onbeweeglijkheid, gelijkend op de dood, maar zoveel aantrekkelijker en bovendien onderwerp van talloze gedich- | |
[pagina 212]
| |
ten, is de boom waarmee zij zich volledig kan identificeren. Wat zij bewondert in een boom, is zijn roerloosheid, zijn rechtopgerichte stilstand ‘als een slanke basiliek (Aan een boom - VG), zijn vaste wortels, ‘vastgegroeid in 't ogenblik’ (Appelboompjes - VP), terwijl hij tegelijk voluit leeft, zich ‘muzikaal’ (Aan een boom - VG) kan bewegen, groeien. Een boom overstijgt het pijnlijk bewustzijn van de tijdelijkheid en vergankelijkheid: hij kan groeien, leven terwijl hij stilstaat. In een boom klopt het hart van het paradijs (Aan een boom - VG).
Slechts wanneer Vasalis haar levenslot kan identificeren met een boom, kan zij zich verzoenen met het verdriet en met de tijd zoals op speelse, levenslustige wijze in Appelboompjes (VP). Maar ook op het moment van diepe teleurstelling, wil zij in een boom veranderen zoals Daphne, op de vlucht voor Apollo, het licht en het leven. (Daphne - VP).
Kortom, in de boomgedichten bereikt zij een vernieuwde eenheid die de tegenstrijdigheden van het leven tijdelijk opheft. In tegenstelling met de dood, eist de boom niet van haar, dat zij haar levenshartstocht zou prijsgeven. Vanuit deze zienswijze wordt het begrijpelijk hoe zij zo sterk wordt aangegrepen door de gevelde boom in het Vondelpark (Aan een boom in het Vondelpark - VG). Samen met deze trotse boom, voelt zij haar jeugd en groeikracht verdwijnen. | |
De scheidingsangst.In de bespreking van de paradijselijke symbiose-verlangens werd er herhaaldelijk gewezen op de scheidingsangst die onverbrekelijk met het leven zelf verbonden is. Vooral in VP worden een reeks afzonderlijke gedichten door het verschrikkelijk bewustzijn van de scheiding geïnspireerd: scheiding van het kind, van de geliefde, van zichzelf en van de werkelijkheid. In deze gedichten wordt tijdelijk alle hoop op hereniging opgegeven: de droom faalt en de verbittering breekt door. Voor een syntese van deze motieven verwijs ik naar het gedicht Diep van mezelf (VP). Even wil ik de aandacht nog vestigen op de voorstelling van de scheidingsangst als een geboortepijn in Soms (VG):
Dat ik u zien moet en u niet kan zijn,
van u gescheiden door mijn eigen ogen,
dat gij daar zit, zo buiten mij geboren,
het doet als een geboorte zijn.
Hiermee ben ik opnieuw bij mijn uitgangspunt aangeland. Het intens verlangen naar de paradijselijke geborgenheid, naar de bescherming van de moederschoot komt herhaaldelijk in botsing met de intrinsieke eisen van het leven zelf, dat zij ondanks pijn en verdriet toch niet kan of wil afstaan. Zelfs als zij ouder wordt - een belangrijk tema in VG - wil zij het feest van het leven aksepteren, desnoods met schande. Zij kiest voor levenswijsheid die toch geen resignatie of vermoeidheid inhoudt en voor de helderheid van geest, zonder versterving of onthouding (Als - VG). Tenslotte blijft zij streven naar een ultieme overstijging van de tegenstrijdigheden, naar ‘een orde, waarin ruimte voor de chaos is’ (Herfst - VG). | |
Estetische realisatie van haar symbiotisch verlangen.Wat de poëzie van Vasalis nu ook poëtisch waardevol maakt, is haar suksesvolle omzetting van deze eksistentiële verlangens in taal en beelden. Voor een toepasselijk literair procédé hoefde zij trouwens niet ver te zoeken: het psychische verlangen naar hereniging, naar herstel van de eenheid vormt immers ook de voedingsbodem van het metaforisch taalgebruik dat Aristoteles al definieerde als de intuïtieve perceptie van de gelijkheid in het ongelijke. Bij de verwezenlijking van deze poëtiek heeft Vasalis een reeks gradaties in haar beeldvorming aangebracht die tegelijk beschouwd kunnen | |
[pagina 213]
| |
worden als stappen in de richting van de verlangde hereniging. Drie graden kunnen onderscheiden worden: | |
a) Een empatische observatie.Op deze laagste trap van identifikatie tracht Vasalis de scheidingsangst op te heffen door een geïntensiveerde observatie van de wereld, vooral van de natuur om haar heen. Tot in de details wordt de natuur psychisch en animistisch doordrongen. Distels zijn niet alleen stijf maar ook ‘driftig en onwillig’ (Het ezeltje - PW), het ezeltje heeft een trots en onpartijdig gelaat, aan de bramen wordt een gevoel van gemis toegeschreven enz. (Braamstruik - VG).
Dingen, planten, dieren worden door empatie met menselijke gevoelens bezield en op die manier verkleint Vasalis de afstand tussen zichzelf en de dingen en tegelijk haar scheidingsangst. | |
b) Een gevoel van gelijkheid.Een hogere trap in haar streven naar hereniging bereikt zij door een ver doorgevoerde gelijkstelling tussen haar eigen gevoelsleven en de dingen om haar heen. De appelbomen worden haar zustertjes, de kalkoenen haar broeders. Nog intenser vereenzelvigt zij zich met de levenszwakken, de slachtoffers: de idioot, de verdronkene, de oude mannen.
Door haar ekstreme neiging tot identifikatie, laat Vasalis niet alleen mensen met elkaar versmelten (Sprookjes - VG) maar ook mensen met dieren (Het oude dametje - VG) of dieren met voorwerpen. In deze droomsfeer lijkt alles met alles verenigbaar en wonderlijke relaties, komen tot stand, zoals tussen de ‘koopren kelen’ van de horens en ‘de smalle witte eenden’ (Fanfare-corps - PW). Belangrijker nog is dat zulke versmeltingen de aanleiding zijn voor een gelukzalige syntetische ervaring waarin tegenstrijdige gevoelens als droefheid en genot zich harmonisch in elkaar oplossen. | |
c) Introjektie.In de hoogste graad van haar verlangen naar vereenzelviging verplaatst zij de buitenwereld naar haar innerlijk, waardoor zij tot een volledige versmelting komt met de wereld. Wat zij inkorporeert, zijn niet de dingen uit de historische realiteit maar de symbolisch uit de tijd opgetilde objekten: haar innerlijk is de Zuid-afrikaanse natuurwereld van de woestijnen waarin de paarden stuiven (PW). Uiteraard ook de boom (Confetti - VG; Daphne - VP) maar bovenal de geliefde (kind, man, de ouders) tracht zij volledig in zichzelf te integreren, zoals b.v. in het gedicht In de oudste lagen van mijn ziel (VG).
Al deze vormen van internalisatie die onderling nauw verbonden zijn en kontinu in elkaar overvloeien, stellen Vasalis in staat om haar scheidingsangst te neutraliseren en een gevoel van eenheid tot stand te brengen. Tevens wordt hierdoor de afstand tussen poëzie en leven tot een minimum herleid. | |
Haar poëzie: de symboliek van scheiding en eenheid.Zowel uit de psychische dynamiek in haar gedichten als uit de stilistische omzetting ervan blijkt vrij duidelijk dat in Vasalis' dichtkunst de grondtema's steeds op gelijkaardige wijze benaderd worden. Dat wil niet zeggen dat er geen stilistische ontwikkeling in haar werk valt te onderkennen. Haar eerste bundel (PW) is ongetwijfeld meer met het verstand in het hart geschreven, is ‘naïever’, eenvoudiger en toch veelduidig, terwijl haar laatste bundel (VG) meer met het gevoel in het hoofd is geschreven, konceptueel rijker is maar ook in de stijl veel meer geciseleerd.
In wezen is Vasalis een symbolistische dichteres die de konkrete werkelijkheid in haar gedichten slechts toelaat in zoverre deze tot symbolen omgevormd kan wor- | |
[pagina 214]
| |
den. In haar gedichten wordt haar relatie tot de wereld onhistorisch gemaakt: de oorlog kan slechts in een droom doorbreken en wordt onmiddellijk van zijn realistische dimensie ontdaan (Phoenix I - VP):
Ik droomde in den oorlog dat het oorlog was:
een houten vliegtuig daalde uit de lucht.
Symbolen vervangen de opdringerige en chaotische werkelijkheid van de naoorlogse tijd. De chaos met chaotische dichtkunst te lijf gaan, zoals de eksperimentelen, zou tegenstrijdig zijn met haar streven naar eenheid en harmonie.
Nu is het lam gevlekt met bloed,
de vogel zingt met een gespleten tong,
de zachte heeft de moordenaar in 't bloed.
(Fragmenten - V.G.)
Verder dan deze symbolen van verschrikking kan zij niet gaan. Nochtans behoudt haar dichtkunst een effektrijke aktualiteit door de zeer plastische voorstelling van fundamentele psychische ervaringen als eenheid en scheiding die elke mens ondergaat. Met voor iedereen herkenbare symbolen dringt zij door tot de grondlagen van de menselijke ervaring. Omdat zij bovendien een taal gebruikt die nooit sterk van het parlando afwijkt en in een toon schrijft die nooit zwaarwichtig of literair geforceerd aandoet, is haar poëzie goed gewapend tegen het slijtageproces van de tijd. |
|