Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 22 (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 22
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 22

(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Mijn land in de kering 1830-1980.
Deel 1: Een ouderwetse wereld 1830-1914.

Dit is een boek zoals elke historikus-met-zin-voor-synteze droomt er een te kunnen schrijven. Een heel leven van eruditie laten bezinken tot kennis, en deze kennis laten gisten tot wijsheid en bezinning die men uitschrijft tot een groot essay, een breed historisch fresko, met forse penseeltrekken, en de kleuren waarvan men houdt, zonder zich erom te bekommeren elke zin die men neerschrijft, te rechtvaardigen met een krampachtige voetnoot, - die meestal slechts een verwijzende voetnoot is, die getuigt van de intellektuele eerlijkheid van de schrijver.

Dat heeft Karel van Isacker gekund en aangedurfd. En ik heb de indruk dat de auteur van Het Land van de Dwazen dit boek moest schrijven. Hij komt er rond voor uit: ‘Zo een opzet puilt van vooroordelen. Maar wat nut hebben stapels exact omschreven historische wetenswaardigheden als zij niet helpen om de zin van een ontwikkeling te vinden’. Na lezing van dit boek zou men geneigd zijn dit te veranderen in ‘de onzin van een ontwikkeling’.

In het eerste deel belicht Van Isacker De erfenis van de Biedermeyer 1830-1890. Hij geeft een, naar mijn gevoel, al te idyllische beschrijving van het knusse burgerleven in de stad en op het platteland, voor de krisisjaren van 1845-1850. Bij deze laatste beschrijving mengt hij op zeer gelukkige wijze geschiedenis en volkskunde om tot een totaalbeeld te komen. Dan begint het drama in de vlasnijverheid en de voedselkrisis die tot de verpaupering leiden van een deel van de plattelandsbevolking, die naar de steden wordt gejaagd waar zij terechtkomen in getto's, afgezonderd van de weldenkende burger. In de volgen-

[pagina 150]
[p. 150]

de hoofdstukken analyseert Van Isacker de invloed van de technische evolutie op het levenspatroon in de tweede helft van de 19e eeuw: de invloed van de spoorwegen en de mechanisatie in de nijverheid op de arbeiders, en de nieuwe levensgewoonten bij de burgerij: de mode, de eerste schuchtere ontvoogdingspogingen bij de studenten, de eerste feministen enz., de nieuwe leefgewoonten, en het verbeten politieke engagement. De konkluzie van dit eerste deel is een opsomming van de debetzijde van de burgerij: ‘De meeste veranderingen zijn de vrucht van het nuttigheidsbejag, van de drift om op te ruimen wat niet rendeert’... ‘Tegelijk werd de zinvolheid van de hiërarchische maatschappij door het egoïsme van de burgerij teniet gedaan’... ‘Dit is dan de nalatenschap van de Biedermeyer: de ondermijning van de stutten die eeuwen lang het leven hadden geschraagd. Men had van de burgerman een heel andere erfenis verwacht. Zijn kleine levenskunst kon een inbreng zijn voor een harmonische stedelijke én agrarische cultuur, maar zij werd ontluisterd door kaste-egoïsme, hypocrisie en onverdraagzaamheid’. Is dit niet een beetje aan de mensen van toen verwijten dat zij niet hetzelfde inzicht hadden in hun tijd als wij nu?

 

Het tweede deel is gewijd aan De Belle Epoque en haar angst 1880-1914. Opnieuw gaat de aandacht naar de invloed van de nieuwe technische uitvindingen op het levenspatroon: de elektriciteit en haar toepassingen, de fiets, de auto, de cinema en de fotografie. Vervolgens staat de auteur stil bij de ontwikkeling van de burgerij: het kusttoerisme, de mode, en de Jugendstil in de kunst. Dan keert hij terug tot het stedelijk proletariaat en belicht de geleidelijke ontvoogdingsstrijd die zich daar aftekent, en die uitmondt in het sukses van het socialisme. Tenslotte wordt de invloed van de nieuwe transportmiddelen op de landelijke samenleving onderzocht, de pendelarbeid, de daaraan verbonden ontwrichting en het ingang vinden van het socialisme.

 

Een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan het proletariaat, zijn vlucht uit de rauwe werkelijkheid waarin het leeft en de geleidelijke bewustwording van die toestand. In de vier hoofdstukken geeft Van Isacker een beeld van de ontreddering die zich tijdens de Belle Epoque van de burgerij meester maakt en van het verval van het gemeenschapsleven op het platteland. Vooraleer zijn boek af te sluiten bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, staat hij stil bij het fenomeen van de angst als uitdrukking van de onzekerheid van de maatschappij aan het einde van de Belle Epoque.

 

De richting van heel zijn betoog formuleert Van Isacker uitstekend op de volgende wijze: ‘Wanneer de mens uit de omgeving wordt verdreven waarmee hij over de eeuwen tot eenheid was gegroeid, is de grondslag weggeslagen waarop zijn leven rustte. Hij kan een ander huis krijgen en een nieuwe horizon, maar zijn geestelijke voedingsbodem is hij kwijt, voorgoed, vermits geen techniek de levensgroei kan vervangen’.

 

Het is een zeer pessimistische kijk op de zaken, waarbij de auteur geen moeite doet om zijn ‘vooroordelen’ te verbergen. Zo deelt hij letterlijk links en rechts flinke klappen uit aan het adres van de burgers, de geestelijkheid, het socialisme (‘Het was beducht voor geestelijke zelfstandigheid en geloofde alleen in materiële lotsverbetering. Daarom is het de erfgenaam van een ontvoogdingsbeweging die het volk miskende en bijdroeg tot de vernietiging van zijn geestelijke achtergrond’), en zelfs de demokratie: ‘Niet op het souvereine volk werd de democratie gebouwd. Haar steunvlak was het kiesvee en haar klimaat de omkering der waarden: de demagogen leerden de mensen materiele welvaart als het hoogste goed zien en er luchthartig hun zelfstandigheid aan op te offeren’.

 

Men kan dergelijke uitlatingen zomaar niet met een ja of een neen wegwuiven, men kan er over van mening verschillen, maar in elk geval nopen zij tot nadenken, - en dat zal wel het opzet zijn van heel dit boek. Niet heel het betoog is van die stijl, gelukkig. Maar toch wordt soms de indruk gewekt alsof Vlaanderen voor de krisis van 1845 een soort aards paradijs was, en alsof er ook nadien, op het platteland alleen maar Rousseauiaanse ‘bons sauvages’ leefden en in de steden Dickensiaanse lelijke en onnozele kleine burgermannetjes. Maar van Van Isacker moet men geen banaliteiten verwachten.

 

Het is een breed fresko, met soms harde kleuren, in elk geval boeiende perspektieven, maar met hier en daar nog witte vlekken en niet afgewerkte kontoeren. Er wordt vooral beschreven, niet altijd uitgelegd. Ik geef één voorbeeld: het opkomen van het kusttoerisme bij de burgerij. Inderdaad een nieuw verschijnsel in de tweede helft van de 19e eeuw. Maar waarom dat kusttoerisme? Niet alleen omwille van het mondaine aspekt. Van Isacker rept met geen woord over de aanzienlijke medisch-vulgarizerende literatuur over zeekuren en talassoterapie die dit fenomeen misschien heeft uitgelokt en alleszins heeft begeleid. Ook elders spreekt hij niet van de invloed van de medische vooruitgang, bijvoorbeeld de inentingen, die een enorme weerslag hebben gehad op de kindersterfte. Het openbreken van het platteland is voor een goed deel een fataal gevolg van de opeenvolgende ekonomische krisissen, die telkens bestreden worden met het uitvoeren van grote openbare werken. Zo geeft de krisis van 1845-1850 aanleiding tot een

[pagina 151]
[p. 151]

enorme uitbreiding van de buurtwegen, waardoor een aanzienlijk aantal dorpen, die tot dan toe van de buitenwereld kompleet waren afgesloten (of alleen via waterwegen te bereiken waren), verbonden worden met de hoofdwegen. De uitbouw van het spoorwegnet is daar eveneens een gevolg van. Ook de krisis van de jaren 1880 was de aanleiding tot een overdreven uitbouw van het buurtspoorwegnet, waardoor niet alleen de mobiliteit van de arbeiders die op het platteland geen werk vonden, werd mogelijk gemaakt, maar waardoor omgekeerd het kontakt van de steden met het platteland werd vergroot. Dezelfde fataliteit speelt mee in een aantal wetten die met de beste bedoelingen uitgevaardigd werden, zoals de wet van 1 februari 1844 op de stedelijke urbanisatie, of de fameuze invoering en uitbreiding van de arbeidersabonnementen op de spoorwegen, maar waarvan de gevolgen door de wetgever moeilijk konden worden voorzien: in het eerste geval de oprichting van forten en beluiken achter de zone die onder de toepassing van de wet viel, in het tweede geval het verspreiden van het socialisme op het platteland. En was het ‘hausmaniseren’ van de steden, waarover de auteur het enkel heeft, alleen maar een negatief gevolg van de behoefte aan openbare werken? Waren er ook geen positieve aspekten bij op hygiënisch en stedebouwkundig gebied? Wat zou er van die steden geworden zijn indien men de verkrotting van het bestaande stadspatroon had laten verder gaan?

 

Er zitten vooral enkele witte vlekken in het fresko. De auteur stelt het voor alsof de toestand voor de krisis van 1845, sinds eeuwen onveranderd was gebleven. Deze samenleving was toch ook een produkt van een evolutie, dus van drijvende en remmende faktoren. Verder beperkt hij zich bij het behandelen van de burgerij tot de kleine burgerij; de adel, de grootgrondbezitters evenals de geestelijkheid komen als dusdanig niet ter sprake. Nochtans helpen zij het gedrag van de Biedermeyer (het schone woord) verklaren. Ook heeft hij geen woord over voor de kunst waarmee een deel van hen zich omringde: de neogotiek, terwijl hij wel voor een latere periode de Jugendstil behandelt. Heel even wordt vermeld dat de tuinwijkarchitektuur uit Frankrijk werd ingevoerd, maar over de andere buitenlandse invloeden op arbeiders en burgerij geen woord, behalve dan, en terecht, om te wijzen op de invloed van de wereldtentoonstellingen (te Antwerpen en te Brussel). Maar goed, dit werk is een historisch essay en geen historische studie, en het was er de auteur om te doen argumenten te putten uit de geschiedenis voor een vermanend betoog, dus kiest hij de argumenten die hem hand- en spankracht verlenen, en dat is zijn goed recht.

 

Het boek vormt voor de niet ingewijde een uitstekende gelegenheid om enigszins een totaalbeeld te krijgen van de 19e eeuw, en - indien ik mij niet vergis - is dit het eerste boek dat een dergelijk rijk gevarieerd en boeiend overzicht biedt. De veelvuldige illustraties (waarbij slechts één kleine vergissing begaan werd op blz. 16) vormen op zichzelf een uitstekend beeld van de sfeer van die tijd. Ik vraag mij alleen af of het mogelijk zal zijn voor de periode 1914-1980 een zelfde syntetisch en boeiend beeld te brengen, dat niet aandoet als een pamflet...

 

Luc Schepens.

Van Isacker, Karel, Mijn land in de kering 1830-1980. Deel 1: Een ouderwetse wereld 1830-1914, Antwerpen, Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1978, 40, 283 p., ill., prijs: 1.600 BF.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Mijn land in de kering 1830-1980. Deel 1: Een ouderwetse wereld 1830-1914


auteurs

  • Luc Schepens