Toneel
Nooit brengt een oorlog vrede.
Van 11 tot en met 15 november werd in een hangaar in de Westvlaamse gemeente Kemmel het volksspel Nooit brengt een oorlog vrede opgevoerd door de Elfnovembergroep. Zeventig akteurs, een twintigtal technische medewerkers, meer dan vijfduizend toeschouwers, een stroom reakties in eigen land, Nederland en Engeland. Op 7 januari 1979 werden nog twee voorstellingen opgevoerd in de Henry Le Boeuf-zaal van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel, op initiatief van het ‘Overlegcentrum voor de Vrede’.
Het is duidelijk dat Nooit brengt een oorlog vrede niet zomaar een spel is en zeker geen vrijblijvende aangelegenheid. Het werd gemaakt en gespeeld vanuit een duidelijke aanleiding en een krachtige motivatie, met zeer veel organisatietalent, professionele begeleiding en volledige inzet van alle medewerkers. De nawerking duurt nog.
In de ‘frontstreek’, tussen leper, Diksmuide en de Franse grens, en dus ook aan de voet van de heuvel die, in de Vlaamse aardrijkskundige terminologie ‘Kemmelberg’ heet, werd van 1914 tot 1918 de Eerste Wereldoorlog uitgevochten. Zestig jaar nadien worden de bewoners er nog dagelijks mee gekonfronteerd: bij het ploegen delven landbouwers nog steeds resten oorlogstuig op; tientallen militaire begraafplaatsen en gedenkstenen worden verzorgd en bezocht; mensen die het meemaakten als kind of jonge volwassene, als soldaat of als vluchteling, halen foto's boven en diepen herinneringen op, zijn er in ieder geval voortdurend mee bezig: ‘dien oorlog kan ik nooit vergeten. Hij zit lijk een schrapnel in mijn herte, 't kan er nooit meer uit, en 't doet nog altijd zeer’.
Over die oorlog en dit ‘zeer’ gaat Nooit brengt een oorlog vrede. Maar omdat oorlog en vrede niet regionaal te bekijken zijn, reikt de bedoeling en uitwerking van dit spel dan ook veel verder.
Het initiatief tot het volksspel en de daarmee gepaard gaande publikaties en langspeelplaten, werd genomen door het streekhuis Malegijs in Kemmel. Onder impuls van Jan Hardeman, zijn vrouw Mieke Demeester en andere socio-kulturele werkers van het ‘Opbouwwerk Heuvelland’ werd meer dan één jaar geleden de ‘Elfnovembergroep’ gevormd. Als eerste aktiviteit werden in de regio (zeventien gemeenten) interviews afgenomen van mensen die de ‘grote’ oorlog hebben meegemaakt. Deze getuigenissen vormden het uitgangspunt voor zowel het boek Van den grooten oorlog (in de Nederlandse taal- en kultuurpolitieke kroniek van dit nummer besproken) als voor het spel Nooit brengt een oorlog vrede.
De idee een volksspel te maken werd mede ingegeven door de goede herinneringen die men ook in Kemmel nog heeft aan Mistero Buffo, het gezongen en gespeeld lekepassiespel dat van eind 1972 af in zovele gemeenten kon gezien worden en dat overal een overweldigende indruk naliet. Met Mistero Buffo (door de groep Internationale Nieuwe Scène) werd immers weer aangesloten bij oude vormen van volkskunst en strijdkultuur. De grondgedachte van Nooit brengt een oorlog vrede is dan ook: bij de toeschouwer pacifistisch verzet opwekken tegen de oorlogsgedachte en tegen de oorlogsmachinerie zoals die telkens weer door politici en industriëlen op gang wordt gebracht.
Teksten werden geschreven door Mieke Demeester, Stef Dehollander, Jan Hardeman, liederen bewerkt, herschreven of gekomponeerd en aangeleerd door Wannes van de Velde. De inhoud van het spel steunt niet alleen op de vele bandopnamen bij getuigen in de streek, maar ook op een aantal oorlogsdagboeken (vooral het dagboek van Z.E.H. Van Walleghem over Dikkebus en omstreken) op boeken van Erich M. Remarque (Im Westen nichts Neues), Adolf Sempf (Der Tod am Kemmel), John Ellis, (Eye-Deep in Hell), Anton Constandse (Een dynastie van staal), Mark Heirman (Wapens groeien niet aan bomen), Gaston Durnez (Een bloem in 't geweer), e.a. De melodieën werden hoofdzakelijk geput uit Chants populaires des Flamands de France en het Oud lepersch Liedboek én uit de volkstraditie. Het openings- en het slotlied zijn twee originele komposities van Wannes van de Velde. Bewust werden geen liederen gekozen uit de periode 1912-14, de jaren onmiddellijk vóór de oorlog, maar wel werden liederen ingelast uit de tijd onmiddellijk vóór de Tweede Wereldoorlog. In die liederen, die trouwens vandaag nog gezongen worden in Vlaanderen, kan men heel goed het ‘krijgshaftige’ karakter en het klimaat van ‘onvrede’ onderscheiden.
Voor de regie werd een beroep gedaan op François Beukelaers (o.a. verbonden aan Studio H. Teirlinck in Antwerpen) die orde op zaken stelde door een vakkundige verwerking van de vele teatrale elementen: gezongen en gesproken gedeelten wisselden af met dia's, licht- en geluidsmontages, met dans en beweging, waarvoor de medewerking van Lea Daan werd ingeroepen.
Nooit brengt een oorlog vrede begint met een vondst: het verloop van de oorlog wordt van achteren naar voren gespeeld, van overwinningsroes naar mobilisatiefanfare. Het maakt een vreemd effekt wanneer op het einde Jean Jaurès, op het ogenblik dat hij de arbeidende bevolking wil waarschuwen en oproepen tot vrede, met een Kruppgeweer neergeschoten wordt. Op dat ogenblik in de geschiedenis was de ‘grote’ oorlog nog niet begonnen.
Als een weerbarstige draad doorheen