Beeldende kunst
Marcel Duchateau over Maurits van Saene.
De studie van Marcel Duchateau over het werk van de schilder Maurits van Saene is door Lannoo met grote grafische zorg omringd. De tweespalt tussen monografie en essay blijkt nochtans moeilijk te overbruggen.
Duchateau stelt dat het vroegste werk van Van Saene ontstaan is in het diepe en onuitwisbare spoor van het ekspressionisme. de geest ervan is aanvankelijk gekenmerkt door een gevoel van eenzaamheid en melancholische mijmering, ook na 1944, wanneer de stijl een beslissende wijziging ondergaat onder invloed van Jan Brusselmans. De auteur gaat dan even dieper in op diens betekenis voor Van Saene: zijn oppassend métier, zijn zelftucht (van één week werk maar drie vier tekeningen overhouden). Iets later komt de stichting Jeune Peinture Belge tot stand, zonder Van Saene. In de abstrakte kunst erkent deze niettemin een radikaal geneesmiddel tegen de barokke romantiek van het Vlaams ekspressionisme, en een middel dat zich richt op het spirituele. Een en ander ressorteert in de gedisciplineerde houtskooltekeningen naar landschappen en figuren en in het schilderwerk uit de periode te Outer (1944-1954). Duchateau onderkent daarbij twee fasen: de eerste drie jaren een tijd van verstrakking, maar vanaf 1947, na de reis naar Italië, de inzet van het orkest van de kleur. Het verblijf in Marokko, 1949-'50, brengt op het ogenblik zelf geen keerpunt, maar zal jaren later nawerken in de marines. ‘Het zou niet de enige keer zijn dat in de ontwikkeling van de kunst van deze bedachtzame en ingekeerde schilder de allereerste kern van een visie veel vroeger aanwezig was en veel langzamer rijp is geworden dan de kronologie van feiten en doeken zou laten vermoeden.’ De eerste reis naar Spanje, in 1952, levert landschappen op waarin de Marokkaanse typologie bekrachtigd wordt, maar met een soepeler zelfs grilliger kompositiesysteem dan destijds het Brabantse. Duchateau gewaagt van het barokke moment in Van Saenes kunst. De schilder wordt in 1953 benoemd tot leraar aan het hoger instituut Sint-Lucas, Brussel. Hij verhuist uit het vervallen kasteeltje van Outer naar de vroegere priorij te Ninove, zijn nieuwe ‘seigneurie’. De tweede reis
naar Spanje, in 1956, bevestigt het werkpatroon dat de lezer intussen heeft leren kennen: de lijntekeningen naar landschappen en Spaanse schonen zijn schetsen van syntesen die, meer kompositorisch dan pikturaal, de allereerste idee bevatten van het schilderij dat pas later tot stand zal komen. Duchateau typeert ze als peilingen om wezen, gebinte, struktuur, karakter van het tema te identificeren, zodat dit in het schilderij zijn zelfstandige vorm kan verkrijgen. De barokke storm is inmiddels geluwd, er volgt duidelijk een geometrische verstrakkingskuur. De reis, in 1959, naar het voormalig Belgische Kongo, bevestigt die tendens.
De auteur interpoleert dan een tweetal beschouwingen die de lezer naar zijn slotbetoog leiden. Hij citeert Wölfflin m.b.t. de hedendaagse kunstbeschouwing voorzover deze de visuele symbolen formeel benadert. Wölfflin heeft de formele karaktertrekken van de dubbele sensibiliteit in de beeldende kunst (romantiek teover klassiek) beschreven, en Duchateau past ze hier via de tegenstelling tussen Permeke en Brusselmans verhelderend toe op het oeuvre van Van Saene. Maar de toepassing is toch niet zo eenvoudig want Van Saenes ‘ware weg bevindt zich op de strakke koord die tussen de twee grote door Wölfflin afgebakende stromingen is gespannen’. De tweede beschouwing brengt de ambachtelijke ernst van de schilder in relatie tot zijn leraarschap en het net-nog-niet-loslaten van de kreativiteit van de student. Het tweeledig intermezzo geldt zoals gezegd als aanloop naar beknopte, maar indringende bladzijden, over de tekeningen naar levend model, en over de marine (sinds 1953 maar vooral na 1965) met hun ‘onweerlegbare horizontaliteit’ waarvan ruimte en licht de werkelijke bestanddelen zijn; het licht evenwel is daarbij van beslissende betekenis.
De 40 bladzijden tekst van Marcel Duchateau zijn verlucht met 25 ingeplakte kleurplaten. Verder volgen een 20-tal zwart-wit reprodukties, overwegend van tekeningen naar levend model, in kronologische volgorde zodat de ontwikkeling van de stijl over zo'n 35 jaar grosso modo te volgen is. Bio- en bibliografie zijn voorzien van enkele grote foto's van de schilder thuis. Er is ook een Franse en een Duitse samenvatting. Een register en inhoudstafel ontbreken.
De boekenmarkt maakt een ware eksplosie mee van kunstboeken. Artiesten die het zonder moeten stellen, kennen slapeloze nachten. Een kunstboek is nu eenmaal een identiteitsbewijs, een statussymbool. Het editiekapitaal beloont echter niet altijd het ware talent. Een uitgever die zijn boterham eraan moet verdienen, komt pas over de brug als het afzetgebied nagenoeg verzekerd is. Nog afgezien van het sociaal bezwaar, rijst de vraag of al die dure boeken de lezer (of zijn het alleen nog kijkers?) beter wegwijs hebben gemaakt. Toch fungeren zij als faambewerkers. Ook dit Lannoo-boek, gelukkig over een belangrijk schilder en geschreven door een serieus auteur, komt in die overtrokken atmosfeer terecht. Door zoveel opbod wordt ook de waardenschaal die uitgevers zouden behoren te eerbiedigen, in het gedrang gebracht. Het statussymbool is inflatoir. Terwijl de kreativiteit nog volop onderweg is, wordt zij reeds gefikseerd. Men verwacht alsdan de toepassing