een aanpak waarin de lezer of groepen lezers meer aandacht zouden moeten krijgen en wel in konkrete zin. In deze studie heeft hij die werkwijze niet kunnen verwezenlijken, zoals hij zelf toegeeft en omkleedt met redenen. De lezer komt wel vaak aan de orde, maar daarbij gaat het bijna voortdurend om de geïntendeerde lezer.
Doel van de schrijver is vast te stellen waaruit de veranderingen in de laat-19de-eeuwse roman nu precies bestaan. Juist in die tijd zijn er al bij oppervlakkige beschouwing belangrijke wijzigingen te konstateren: ‘van de traditionele, auktoriële verhaalvorm naar de moderne, personele roman’ (Van Gorp). Ombuigingen op twee niveaus: inhoudelijk en verteltechnisch. Die hangen samen: de schrijvers wilden ‘het leven zelf’ weergeven, objektief vertellen en de verteltechniek moet zich daarbij aanpassen: minder inmenging van de verteller.
Als voorbeeld van een ‘oude’ roman wordt gekozen Het huis Lauernesse van A. Bosboom-Toussaint; uit het korpus ‘nieuwe’ Een liefde van Van Deyssel, Noodlot van Couperus en Een inwijding van Emants. De analyse van de afzonderlijke romans is steeds toegespitst op de vertelsituatie en de wijze waarop de lezer ‘gestuurd’, ‘beïnvloed’ wordt. Anbeek gebruikt de volgende teoretische begrippen: konkrete auteur (1), abstrakte auteur (2), ekspliciete auteur (= auktoriale verteller) (3), ekspliciete lezer (= aangesproken lezer) (4), impliciete lezer (= de lezer zoals die door de tekst verlangd wordt) (5) en konkrete lezer (6). 1 en 6 bevinden zich buiten de tekst, 2 en 5 zijn af te leiden uit de tekst, 3 en 4 zijn erin aanwijsbaar.
Anbeek konstateert nu dat er in Het huis Lauernesse een auktoriale verteller aan het woord is, d.w.z. een verteller die de romanfiguren van binnen uit kent, uitvoerig kommentaar levert op die personages en de gebeurtenissen van het verhaal, maar die niet zelf als personage optreedt. Deze vertelsituatie heeft tot gevolg dat de lezer voortdurend gestuurd wordt in het waarderen van personen en verhaalgebeurtenissen.
In het algemeen kan de lezer op twee manieren beïnvloed worden: impliciet en ekspliciet. In het eerste geval wordt - met bepaalde verteltechnische middelen - de houding van de lezer tegenover personen en verhaalverloop geregeld zonder die nadrukkelijk uit te spreken; bij ekspliciete retoriek (retoriek = het geheel van middelen waarmee de auteur zijn lezers beinvloedt) wordt het oordeel van de lezer (meestal op moreel vlak) wel uitdrukkelijk gestuurd. Voorbeelden: ‘We weten dat Eduard, onze held, een dapper man was’ (ekspliciete retoriek); ‘Wat zouden ze van hem verwachten? Hij was geen held, nee, zeker niet.’ (impliciet).
Impliciete retoriek is moeilijk te herkennen want de lezersreaktie die de auteur wil oproepen staat er niet met zoveel woorden. Er zal dus geïnterpreteerd moeten worden. Dit probleem snijdt Anbeek aan bij de bespreking van Een liefde. Daar laat de tekstuele informatie twee ekstreme interpretaties toe: ‘sommigen vinden Jozef een liefdeloze schoft, en kiezen daarmee partij voor de ongelukkige onbegrepen Mathilde; anderen noemen Mathilde een contactgestoorde hysterica, terwijl ze meevoelen met de toch zeker lang geduldige Jozef’ (p. 86).
In Het Huis Lauernesse is er sprake van ekspliciete retoriek. De auteurs van de ‘nieuwe’ roman die eind 19de eeuw opkomt, keuren dit scherp af. De nieuwe ideeën over vertelwijze waren afkomstig uit Frankrijk: Flaubert en Zola. Samengevat komen die erop neer dat de auteurs bijzonder afkerig waren van ekspliciete én impliciete retoriek, maar dat ze in de praktijk van hun romans wel degelijk morele oordelen en sympatie - c.q. antipatiegevoelens aan de lezer opdrongen; zij pasten m.a.w. impliciete lezersbeïnvloeding toe. Hoewel zij pretendeerden echte objektieve romans te schrijven, wijst de praktijk uit dat dit niet haalbaar was.
Anbeek onderzoekt in hoeverre Van Deyssel met name op dit punt door Zola beïnvloed was en konstateert dat hij (Van Deyssel) impliciete retoriek wél goedkeurt. Van Deyssel heeft bezwaren tegen een verteller die onomwonden zijn mening geeft over romanpersonages (ekspliciete retoriek) en tegen het doorbreken van het verhaalverloop door een verteller die kommentaar geeft op de gebeurtenissen.
Ook Van Deyssel blijkt zich in de praktijk minder streng op te stellen. In Een Liefde komt op talrijke plaatsen ekspliciete retoriek voor: hij stuurt de lezer in zijn oordeel op Jozef en Mathilde heel nadrukkelijk. Toch is het belangrijkste procédé de impliciete retoriek en wordt door de auteur niet duidelijk partij gekozen. Dit maakt de roman ‘modern’.
Bij de analyse van Noodlot van Couperus ligt de nadruk minder op de verteltechniek; de impliciete retoriek is sterk aanwezig. Anbeek bespreekt ook uitvoerig een aantal motieven, het nieuwe type held (‘de zwakke held’) en het mensbeeld. Het nieuwe bij deze roman blijkt eerder uit de laatste twee aspekten dan uit de verteltechniek; die is gedeeltelijk personaal, voor een deel auktoriaal met merkwaardig geleidelijke overgangen tussen die twee. Van een echte breuk met het verleden kan men niet spreken, in tegenstelling tot wat de tijdgenoten dachten.
Inwijding van Emants wordt bijna geheel vanuit één persoon verteld (= personale roman) en de schrijver probeert zich zoveel mogelijk te onthouden van inmenging. Hoewel Emants zich in