Literatuur
Jaak Fontier: In de zon van zen.
Jaak Fontier (Brugge, 1927) is een befaamd kunstkritikus. In 1975 publiceerde hij Zen, maan en sterren, een soort brevier met korte, door de Zen-denkwijzen geïnspireerde prozagedichten. Sommige van die teksten waren duidelijk geënt op abstrakte schilderijen van schilders die Fontier goed kent, zoals Dan van Severen, Marc Verstockt, Gilbert Decock en Guy Vandenbranden. Met dit boekje nam Jaak Fontier plaats tussen de auteurs die door een sterke poëtisering van de taal en een aan Oudindische en Oudchinese wijsheid verwante levensvisie een alternatief willen bieden aan de door het konsumptiekapitalisme verslaafde westerling. Andere auteurs van oosters geïnspireerde prozagedichten zijn Jacques Hamelink en Astère Michel Dhondt. De nieuwe bundel van Jaak Fontier heet In de zon van zen en verscheen in de poëziereeks van Yang. Fontier schrijft inderdaad een soort proza-haikoes van een Japanse zuiverheid. Toch moeten we hier terloops vaststellen dat zijn nieuwe verzameling teksten beschouwender is dan de vorige. De teksten zijn trouwens ongeveer dubbel zo lang (ongeveer 125 woorden per taalveld). In de zon van zen bevat zes delen, die wijzen op een progressief inzicht in de zin van het zijn. En meteen ook op een steeds meer uitwissen van het zelf in dat allesomvattende zijn, het absolute, dat de Chinezen het Tao noemen. Ieder deel bestaat uit 38 teksten. Deze voorbeeldige parallellie geeft het boek weliswaar een rustig evenwicht, dat tot beschouwen uitnodigt, maar heeft meteen ook voor gevolg dat sommige nummers ook (en zelfs beter) in een ander deel konden geplaatst worden. Net zoals in zijn vorige boekje, heeft Jaak Fontier zijn teksten laten ontwikkelen als een autonoom geheel, laten groeien als een plant. Organisch wieken de teksten op uit de wortel van een premisse-zin, die dadelijk een weerklank, een echo vindt in een gedachten: Rol je stengel in je
wortel op. Lucide.
of nog:
Een waterdruppel op een geraniumblad. Universum.
De taal-echo komt tot stand door een reperkussie van de premissezin in het onderbewuste. Zo schreef ook Paul van Ostaijen zijn ‘poésie pure’. Onderaan iedere tekst geeft Fontier een parallelle premisse-zin, die dan door de kreatieve lezer zelf kan worden uitgeschreven.
Zo kan ook de lezer in de zon van zen zichzelf worden. Overigens wordt van de lezer - ook als hij niet schrijft - een kreatieve ingesteldheid verwacht. Fontier poogt een aantal mystieke ervaringen te formuleren, het woordenloze toch uit te spreken, het onzegbare toch te zeggen. De betekenis van de teksten ligt dan ook niet in de woorden zelf, die trouwens besmet zijn door de maatschappij, maar is geborgen tussen de lijnen: ‘.. het ligt in het wit tussen de woorden. Het ligt, ongeformuleerd, onformuleerbaar, tussen de regels in, op het woordenloze witte blad’. Dat de kern van het zijn niet kan achterhaald worden door woorden is één der stellingen van de Zen-adept. Het Zen-Boeddhisme, dat in Indië ontstond maar pas in China gestalte kreeg, gaat ervan uit dat het vasthouden aan woorden, begrippen, leerstellingen of gedragsregels ons verhindert tot de ware zin van het zijn door te dringen. De zuivere waarheid van Boeddha wordt in een zwijgend weten van geest tot geest overgeleverd. Als de mens er in slaagt intuïtief de wereld te kennen, te doorgronden met een derde, inwendig oog, vallen alle woorden weg. Als ‘de zin zingt in alle dingen’, als ‘zen zingt in alle dingen’, als de dingen ‘zinzennen’ en ‘zenzinnen’ in de zon, worden alle woorden overbodig. Fontiers boek eindigt met die prachtige tekst over het licht dat opgaat in de zonnende geest, in het zennende hart: ‘Er zijn geen woorden meer nodig. Bij deze warmte van de zon passen woorden niet langer. Bij dit licht van zen taant de taal. Sluit dus maar het boek’. Dezelfde idee vinden we in het metafysisch dagboek van Erik van Ruysbeek: De omtrek en het centrum (1977): ‘Zijn, Weten, Vreugde, Beatitudo. Zonder grond. Ongeschapen. Zonder waarom, zonder objekt, in zichzelf volledig en evident, zelf-stralend, bron, oorsprong. Sluit de boeken. Wees.’ De vraag is echter wat
zwijgen precies betekent. Jaak Fontier maakt een onderscheid tussen ‘De woorden’ (deel I van zijn boek) en ‘De taal’ (deel IV). Over het probleem met woorden te werken, schreef Fontier in een brief: ‘We leven in een tijd van woordenovervloed. Dit misbruik van de woorden gaat samen met het ledigen van de betekenis. We dienen afstand te nemen van de woorden. De ratio legt alles in woorden vast (in -ismen, -ieën, filosofieën, stelsels, systemen) en verstart aldus het levende denken.’ De ratio overwoekert ons, maakt zich meester van de woorden. De ratio analyseert, klassificeert, mechaniseert, utiliseert, kwoteert, verbaliseert... Daartegenover stelt Fontier het luisteren naar het weten zonder woorden. Het afstoten van alle -ismen valt samen met het uitstoten van het opgezwollen ego. Ook Erik van Ruysbeek schrijft vooraan in zijn dagboek: ‘Het eerste gebod is het loslaten van het ik. Men kan bijna zeggen: het enige gebod. Het is de sleutel tot al het overige, de sleutel tot alles’. Het is aan ons om alle verdorrers en beperkers van een intuïtief inzicht te ontmaskeren, alle kategorieën, teorieën, ortodoksieën, ideologieën en leksikologieën te bannen. Het komt erop aan alle systemen te laten slapen en te luisteren naar de a van een zuivere, woordenloze taal. Dan wordt men ‘van woorden geledigd, voor er-