Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Russische literatuur in Nederlandse vertaling
| |
[pagina 14]
| |
Dat die vertalingen overigens van hoog niveau zijn, kun je aan de uit het Nederlands vertaalde boeken - en dat zijn er nog heel wat, waaronder vrij veel poëzie - aardig beoordelen.
In de Sovjetunie bestaat voor vertalers een gespecialiseerde opleiding, hun werk wordt goed betaald en zij kunnen steunen op een goede vertaaltraditie, die, altans voor Frans, Duits en Engels in de loop van ruim honderd jaar gevestigd is door vertalers die vaak zelf schrijvers van naam waren. Van de schrijvers die na de revolutie van 1917 hun oorspronkelijke werk moeilijk of helemaal niet konden publiceren zochten sommigen hun toevlucht in het schrijven van kinderboeken of natuurboeken, anderen in vertaalwerk, zodat ook tegenwoordig menige Russische vertaler aan de door André Maurois geformuleerde eis voldoet: ‘écrire est difficile; traduire, bien traduire est plus difficile. Un parfait traducteur doit être un artiste’.
In Nederland is de toestand voor de vertaler heel wat minder rooskleurig wat zijn honorarium, dat ronduit bedroevend is en zijn opleiding, die nauwelijks bestaat, betreft: van het vertalen van bellettrie (toneel uitgezonderd) kan hij niet rondkomen, ook niet als de uitgever zich aan het door het Genootschap voor Vertalers voor literair werk geadviseerde tarief van 6,2 cent per woord houdt, en ook al krijgt hij een aanvullend honorarium en eventueel een stipendium het zal hem nog nauwelijks lukken zijn hoofd boven water te houden. Men ziet tegenwoordig wel algemeen in dat vertalen een vak is, waarvoor behalve een zekere aanleg, ook onderricht en oefening een vereiste is, zoals voor het bespelen van een muziekinstrument, maar tot nu toe wordt op het Instituut voor Vertaalkunde te Amsterdam, de enige instelling in Nederland die tot vertaler opleidt, Russisch alleen als bijvak gegeven en het grootste deel van de lesuren moet worden besteed aan het onderwijs in de Russische taal, zodat voor specifieke vertaalproblemen weinig tijd over blijft.
Een traditie waar vertalers uit het Russisch op kunnen steunen en voortbouwen bestaat nog maar enkele decennia en een grote handikap vormt nog steeds het ontbreken van een uitgebreid Russisch-Nederlands woordenboek (Raptschinsky is te beknopt en enigszins verouderd, Van den Baar veel te beknopt, wat ook voor Mironov geldt, wiens Nederlands bovendien niet altijd toereikend is, en die, zoals de gewoonte is in de Sovjetunie kamp, seksen krachttermen geheel overslaat). En dat terwijl een goed woordenboek volstrekt onontbeerlijk is, daar het toch al moeilijker is om de achtergronden van een Russische schrijver te leren kennen dan van een Westeuropese schrijver. De meeste Nederlandse vertalers zijn op zijn best een keertje in Moskou en Leningrad geweest. Daarbij komt nog dat door tijdgebrek en wellicht mede als gevolg van de individualistische instelling van de Nederlander ook het onderling kontakt van de vertalers beperkt is: iedereen worstelt dus op zijn eigen houtje met voor een groot deel dezelfde vertaalmoeilijkheden.
Toch hebben sinds het begin van deze eeuw generaties vertalers, groeiend in aantal van een handjevol tot vele tientallen, bezield door liefde en entoesiasme voor de Russische literatuur zich vol ijver ingespannen om die handikaps te overwinnen met het resultaat dat de Nederlandse lezer uit honderden boeken aardig op de hoogte kan zijn van die literatuur en kan genieten van zowel de ironische verhalen van Poesjkin uit de vroege negentiende eeuw als van het satirische werk van Vojnovitsj en Zinovjev van bijna anderhalve eeuw later, want om Christian Morgenstern te citeren: ‘In der übertriebenen Abneigung gegen schlechte Übersetzungen, gegen Übersetzungen über- | |
[pagina 15]
| |
haupt, liegt eine Verzärteltheit. Grosse Originale leuchten auch aus unbeholfenen Reproduktionen unzerstörbar hervor’. Om misverstand te voorkomen: die onbeholpenheid moet niet te letterlijk worden opgevat: in vergelijking met Engelse, Duitse of Franse vertalingen slaan Nederlandse, die doorgaans nauwgezet de tekst volgen, zeker geen slecht figuur.
Na ons vergeefse uitstapje naar de boekwinkel in Moskou zullen we proberen of de geschiedenis van de Nederlandse vertalingen ons verder brengt.
Tussen 1900 en 1920 publiceerden uitgeverijen als b.v. Meulenhoff en de Wereldbibliotheek al tientallen titels uit de grote klassieke negentiende-eeuwse literatuur, die direkt uit het Russisch en niet meer zoals eerder veel gebeurde via het Frans of Duits vertaald werden. Van Dostojevski: Arme mensen, De Misleide, Witte nachten, Schuld en boete en De Idioot; van L. Tolstoj, behalve vele geschriften uit zijn laatste godsdienstige en etische periode: Iwan de Dwaas en andere volksvertellingen, Kaukasische vertellingen, Oorlog en vrede en De roman van een jonge vrouw; van Toergenev: Vaders en zonen, Als lentewateren...; van Gogolj: De mantel; van Tsjechov: De roman van een onbekend mens, Een toeval, De dood van een tsjinovnik, De paardennaam; Van Gorki: In de steppen, Slaapstee, Een biecht, Mijn jeugd, Onder vreemden, Zonnekinderen, De politiespion en acht titels van L. Andrejev.
Vertalers van het eerste uur waren o.a. Z. Stokvis, studiegenoot van N. van Wijk, die tussen 1900 en 1940 de grondslagen voor de studie van de slavistiek in Nederland heeft gelegd en in 1913 als eerste de leerstoel voor Slavische en Baltische talen in Leiden bekleedde en evenals Stokvis over Russische literatuur gepubliceerd heeft, B. Raptschinsky, Russisch emigrant, gepromoveerd in Amsterdam en maker van het eerste Russische woordenboek, A.S. van Praag, A.L.B. Saalborn en Josine Termaat.
Bij die oude garde voegde zich in de jaren tussen de wereldoorlogen een tiental nieuwe vertalers, onder wie leerlingen van professor Van Wijk en zagen veel nieuwe titels o.a. van Dostojevski, Tolstoj, Gogolj, Tsjechov en Gorki het licht, terwijl aan de lijst van vertaalde klassieke schrijvers nieuwe namen werden toegevoegd: b.v. Lermontov (Een held van onze tijd), Gontsjarov (Oblomov), Poesjkin (Schoppenvrouw en Verhalen van Belkin), A.N. Tolstoj, Merezjkovski, Ostrovski en Blok.
Alvorens dit lijstje te kompleteren met schrijvers die in die jaren voor het eerst publiceerden, moet er iets over de positie waar de Russische literatuur in was komen te verkeren, worden gezegd. Na de revolutie van 1917 en helemaal na de totstandkoming van de Sovjetunie in 1922 vormt de geschiedenis van de literatuur één geheel met de geschiedenis van de maatregelen die de overheid trof om kontrole uit te oefenen op het kulturele leven. De ‘burgerlijke censuur’ die veel Russische schrijvers in vroeger eeuwen grote ellende had bezorgd, maar die in de laatste decennia van de vorige eeuw vrijwel geheel uitgesleten en uitgehold was en sinds de revolutie van 1905 alleen nog van repressieve aard was, werd afgeschaft en een nieuwe censuur, die zowel preventief als repressief werkte en een veel doeltreffender systeem vormde dan ooit de tsaristische censuur, werd ingevoerd: geen teatervoorstelling, koncert of tentoonstelling komt tot stand, geen letter wordt gedrukt of het nu een wiskundeleerboek, een koncertprogramma, een buurthuisblaadje of een visitekaartje betreft, zonder het fiat van de overheid. Verandert die naderhand van mening dan kan zij voorstellingen alsnog verbieden en boeken uit de roulatie nemen. Naast de censuur, die naar men | |
[pagina 16]
| |
aanneemt 70.000 ambtenaren in dienst heeft, beschikt de overheid over een zorgvuldig uitgekiend en toegepast systeem van beloningen (geld, goederen, gunsten) en straffen (verdachtmaking, bedreiging, brodeloos maken, vrijheidsberoving, opsluiting in psychiatrische inrichtingen, verbanning binnen en buiten de Sovjetunie) om de kunstenaars in het gareel te houden. In de eerste jaren van het bestaan van de Sovjetunie wisselden jaren van een zekere vrijheid (tijdens de NEP - periode van nieuwe ekonomische politiek - b.v. werden op ekonomisch en kultureel gebied enige vrijheden toegestaan) en grote onvrijheid elkaar af. Hier kwam in 1929 een eind aan, toen ook de literatuur zich in dienst van het eerste vijfjarenplan moest stellen. In 1932 werden de kunstenaars ieder in zijn eigen hecht georganiseerde Bond, die onder direkt toezicht van de kommunistische partij stond, verenigd. In 1934 werd van hogerhand één richting, het z.g. socialistisch-realisme, waar sindsdien iedere kunstuiting aan moet voldoen, voorgeschreven. Van de kunstenaars wordt een rooskleurige visie op de maatschappij verlangd die hij op een voor het volk begrijpelijke wijze moet uitdrukken: ‘optimisme op bevel’, zoals de schrijver Sinjavski het uitdrukt in zijn befaamde essay over deze bizarre teorie. Vorm en inhoud worden de kunstenaar in het vervolg voorgeschreven en de literatuur die sedert de jaren rond de eeuwwisseling zich had afgezet tegen de klassieken en juist een bloeiperiode beleefde werd geknakt en in de volgende twintig jaren, de donkerste jaren van de kultuurgeschiedenis van de Sovjetunie, verdorde en verschrompelde zij praktisch geheel terwijl de schrijvers werden gedwarsboomd, vervolgd, verbannen en gedood. De eigentijdse schrijvers die tussen de twee wereldoorlogen in het Nederlands vertaald zijn, behoren ruw gezegd tot drie groepen: tot die van de emigranten van na 1917 (Koeprin, Boenin, Aldanov, Artsybasjev, Merezjkovski); tot een groep talentvolle - meest - jongeren die de politieke en maatschappelijke ontwikkeling in hun land met belangstelling volgden, maar zelf hun ideologische vrijheid en onafhankelijkheid wilden bewaren (Paustovski, Boelgakov, Fedin, Ilf en Petrov, Zosjtsjenko, de kritikus Sjklovski, Leonov en Kaverin) en enkele belangrijke meer op zichzelf staande figuren (Erenburg, Olesja, Zamjatin, Pilnjak en Babelj). Velen hunner kregen vroeger of later moeilijkheden met de autoriteiten en konden sinds de jaren dertig niet veel meer publiceren, sommigen vonden de dood in een koncentratiekamp (de dichter Mandelstam, Babelj en Pilnjak). Tot de derde groep behoren schrijvers die niet alleen bij het publiek, maar ook bij de overheid populair waren, zoals Gladkov (Cement), Ostrovski (Hoe het staal gehard werd), Katajev, Bogdanov en Sjolochov (De stille Don, het indrukwekkende verhaal over het leven van de Don-Kozakken in het begin van deze eeuw, waar hij in 1965 de Nobelprijs voor kreeg. Tegenwoordig wordt Sjolochovs auteurschap in twijfel getrokken).
Tijdens de Duitse bezetting is in Nederland niet veel verschenen, maar spoedig na de bevrijding werden in 1946 de eerste oorlogsverhalen van o.a. Simonov en Leonov uitgegeven. Bij vertaalsters als Aleida G. Schot en Wils Huisman, die ook voor de oorlog al vertaalden, zouden zich in de komende jaren nieuwe generaties vertalers voegen: behalve in Leiden kon men nu ook in Amsterdam (onder de bezielde leiding van professor dr. B. Becker, Rus van geboorte en internationaal bekend Coornhertspecialist, die sinds 1930 o.a. Russisch doceerde in Amsterdam), later ook in Utrecht, Groningen en Nijmegen Slavische talen studeren.
Die slavisten hebben het mede mogelijk gemaakt een in de oorlog geboren ambi- | |
[pagina 17]
| |
tieus plan van de Amsterdamse uitgever G.A. van Oorschot en de kenner van de Russische literatuur bij uitstek Ch.B. Timmer om een Russische biblioteek van negentiende-eeuwse klassieken uit te geven in de loop van bijna een kwart eeuw te verwezenlijken. Timmer voerde de redaktie en nam zelf een groot deel van de vertalingen voor zijn rekening. De lezers maakten voor het eerst in het Nederlands kennis met belangrijke schrijvers als Herzen, Pisemski en Saltykov, en met veel hun nog onbekend werk van Dostojevski (10 delen), Gogolj (2 delen) en Tolstoj (8 delen), maar de meeste indruk maakte waarschijnlijk het bijna volledige werk van Toergenev (4 delen) en Tsjechov (7 delen), wier toneelstukken nu regelmatig op het repertoire van verschillende toneelgezelschappen staan.
Ook uitgevers als o.a. Spectrum, Contact, L.J. Veen, Meulenhoff, de Arbeiderspers (b.v. met de memoiresuitgaven in de serie Privé-Domein) droegen door hun goedkopere herdrukken en ook door vele nieuwe uitgaven zeer veel bij tot het geleidelijk inhalen van de achterstand in de bekendheid van de Nederlandse lezer met de klassieke en moderne Russische literatuur.
Met de ‘Miniaturenreeks’ willen Van Oorschot en Timmer kort twintigste-eeuws proza (Remizov, Pasternak, Mandelstam, Tsvetajeva, Sjklovski, Zosjtsjenko, Platonov, Babelj, Pilnjak, Aksjonov, Tendrjakov, Kazakov, Sjoeksjin en Fazil Iskander) als vervolg op de klassieke biblioteek brengen.
Al is er hard gewerkt, en al zijn er vooral de laatste twintig jaar tientallen en nog eens tientallen boeken verschenen, toch stelt hun aantal in vergelijking met het aantal vertaalde Amerikaanse boeken nog niet erg veel voor. De voornaamste oorzaak hiervan is niet het beleid van de Nederlandse uitgevers, maar het kulturele beleid in de Sovjetunie, waar in de twintig jaar voor de dood van Stalin in 1953 niet alleen bijna geen boek van enige literaire waarde kon verschijnen, maar waar ook oudere werken van schrijvers die niet aan de normen van het socialistisch-realisme voldeden uit de biblioteken verwijderd werden en ook hun namen uit leerboeken en encyklopedieën. Even had het tijdens de oorlog geleken of er verandering op til was, de censuur werd toen wat soepeler toegepast, maar de jaren 1946 tot 1953 vormden weer een dieptepunt in de onderdrukking van het vrije woord. Pas na Stalins dood keerde het tij enigszins en na Chroesjtsjovs speech op het 20ste partijkongres in 1956, waarin hij Stalin en de verheerlijking van diens persoon ontmaskerde, grepen er veranderingen plaats al bleef de censuur volledig van kracht. Een periode van schokkende, ingrijpende veranderingen brak aan: voor het eerst na dertig jaar werd door de autoriteiten erkend dat er in het verleden fouten gemaakt waren en de sovjetburgers werd verteld dat hun lijden, armoede, honger, gevangenisstraf, vermoording op een vergissing berustten, dat zij het slachtoffer waren geweest van een maniak, die zij bovendien nog als een onfeilbare weldoener hadden leren vereren. De spanningen die een geestelijke ommekeer bij velen teweegbracht, waren enorm en de gevolgen ervan zijn nog steeds niet te overzien. In de praktijk betekende het dat honderdduizenden uit gevangenissen en kampen werden vrijgelaten, terwijl velen voor wie het te laat was ‘postuum gerehabiliteerd’ werden en van schrijvers wier naam twintig jaar niet genoemd mocht worden zou hier en daar zelfs wel eens iets in druk verschijnen. Voor de literatuur waren de op gang gekomen ontwikkelingen van de grootste betekenis: de poëzie die net als het proza op een enkele uitzondering na, verworden was tot nietszeggende frases herstelde zich het eerst; jonge dichters brachten | |
[pagina 18]
| |
de dichtkunst weer tot leven en het publiek kende dichters als Jevtoesjenko en Voznesenski van buiten. In de volgende jaren dienden zich ook verschillende interessante schrijvers van kort proza aan, hun verhalen zijn in Nederlandse bundels in vertalingen van J. van der Eng-Liedmeier, Ch.B. Timmer, Doenja Breur, Wim Hartog en A. Rebers te vinden. Werk van langere adem liet langer op zich wachten. Boris Pasternak, een van de belangrijkste dichters uit de jaren twintig, die sinds 1936 bijna niets meer had kunnen publiceren en de laatste tien jaar ‘vertaalde voor de kost en schreef voor de burola’, was na de oorlog al begonnen aan zijn levenswerk, een roman die de geschiedenis van een heel tijdperk, de eerste dertig jaar van deze eeuw, kombineerde met die van zijn held Dokter Zjivago; na 1956 probeerde hij een uitgever te vinden, wat niet lukte. Door een samenloop van omstandigheden verscheen het boek eind 1957, niet zonder zijn medeweten, maar wel zonder zijn toestemming in een Italiaanse vertaling, spoedig gevolgd door vertalingen in tientallen talen die het boek onmiddellijk tot een wereldsukses maakten. De Sovjetautoriteiten droegen daar op hun wijze een steentje toe bij door, nadat ze na de verschijning bij Feltrinelli eerst nog gematigd gereageerd hadden, in een hysterische scheldkampanje uit te barsten toen de schrijver in 1958 de Nobelprijs voor de literatuur werd toegekend: zij krijsten zijn naam over de hele wereld uit: iedereen kende die dan ook en keek vol belangstelling naar het boek uit. Pasternak die na de toekenning van de prijs deze in een telegram aan het Nobelprijscomité aanvaard had en telegrafeerde dat hij ‘infiniment reconnaissant, touché, fier, étonné, confus’ was weigerde na deze hetze, tijdens welke hij zelfs met verbanning buiten de Sovjetunie bedreigd werd de prijs en kwam verder met de schrik vrij. Zijn dichterlijke roman over de intellektuele dokter, zijn vrouw en geliefde, vol niet mis te verstane beschouwingen en uitspraken over de nachtmerrie van het sombere bestaan onder de sovjetmacht, betekende voor de Russen die de schaarse eksemplaren van de in het buitenland gedrukte Russische editie, die hun land binnensijpelden, te pakken kregen en die ze vaak maar heel kort mochten lenen, een openbaring en een bevrijding.
Twee jaar later brachten duizenden hem een laatste groet, al had de regering naar oud Russisch gebruik als het om een bij het volk geliefde, maar haar onwelgevallige dichter gaat (Poesjkin, Lermontov, later Achmatova en Tvardovski) het tijdstip van de begrafenis geheim willen houden.
Weer twee jaar later kon door persoonlijk ingrijpen van Chroesjtsjov Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj van A. Solzjenitsyn verschijnen. Ook dit boek veroorzaakte in de Sovjetunie en daarbuiten een sensatie: voor het eerst kon een sovjetburger een in zijn eigen land uitgegeven beschrijving lezen van het leven in een koncentratiekamp, waarbij men moet bedenken dat welhaast in iedere familie tenminste één lid kampervaring had opgedaan. Voor menigeen moet het verschijnen van Dokter Zjivago en Solzjenitsyns meesterwerkje een prikkel geweest zijn om ook te proberen hoe ver hij gaan kon nu de censuur nog wel dezelfde maatstaven als vroeger hanteerde, maar het risiko dat een ‘niet-officiële’ schrijver liep zo veel kleiner was dan onder Stalin en direkt levensgevaar niet langer dreigde. Ook het ‘doodzwijgen’ kon de overheid niet meer toepassen zoals in de jaren dertig. In 1965 probeerde zij het nog eens met Solzjenitsyn die te lastig werd met zijn open brieven en protesten (tegen de censuur b.v.), en zijn pogingen om zijn roman Kankerpaviljoen gepubliceerd te krijgen, maar het middel werkte niet meer | |
[pagina 19]
| |
dank zij een verschijnsel dat in de laatste jaren een grote rol was gaan spelen: de samizdatGa naar eindnoot(1) die manuskripten in machineschrift of gefotografeerd onder het publiek liet cirkuleren. Op de verwachting die sinds Chroesjtsjovs speech (1956) bij velen had post gevat, dat het klimaat dat nu nog slecht was, spoedig beter zou worden, werd in 1966 weliswaar een domper gezet toen twee vrienden Daniel en Sinjavski in een ook in het buitenland geruchtmakend proces wegens het tussen 1959 en 1963 onder pseudoniem in het Westen publiceren van hun fantastische en satirische verhalen tot zware straffen van respektievelijk vijf en zeven jaar kamp veroordeeld werden. De regering die waarschijnlijk een voorbeeld had willen stellen, haalde zich een golf van afkeuring op de hals in het buitenland, en wat meer zei, ook in het binnenland gaven velen, onder wie bekende persoonlijkheden blijk van hun afkeuring. Sinjavski en Daniel bekenden geen schuld en verdedigden zelf hun recht op artistieke vrijheid.
Het was net als in de tijd van Pasternak weer de overheid die aller ogen in de hele wereld op de Sovjetunie wist te richten, belangstelling voor de Russische literatuur opwekte en aanleiding gaf tot een betere en interessantere berichtgeving van buitenlandse korrespondenten, die in de toekomst de berichten over het officiële kulturele leven zouden uitbreiden met berichten over - en later zou daar zelfs het zwaartepunt op komen te liggen - het werk en het lot van om hun afwijkende opvattingen vervolgde ‘niet-officiële’ kunstenaars, intellektuelen en andere bevolkingsgroepen. Die korrespondenten verschaften hun lezers achtergrondinformatie en een zekere bescherming aan die dissidenten doordat in het Westen hun namen nu bekend waren.
De Nederlandse vertalingen houden sinds de ‘dooi’ na Stalins dood gelijke tred met de belangrijke Russische publikaties, eerst in de Sovjetunie (Niet bij brood alleen van Doedintsev, Dooi van Erenburg), later meestal in het Westen van schrijvers die deels binnen de Sovjetunie wonen, deels vrijwillig (Israël) of gedwongen, geëmigreerd zijn.
Het komt namelijk steeds vaker voor dat van in samizdat cirkulerende manuskripten een eksemplaar in het Westen belandt en wordt uitgegeven, soms zonder, vaak met toestemming van de auteur, die meestal jaren vergeefs geprobeerd heeft zijn boek door de censuur te krijgen (Solzjenitsyn met zijn Kankerpaviljoen en Vojnovitsj die tien jaar De merkwaardige lotgevallen van soldaat Ivan Tsjonkin aan de censuur heeft aangeboden b.v.).
Ook komt het tegenwoordig regelmatig voor dat een auteur zijn werk regelrecht naar een van de ‘Russische’ uitgevers in de beide Amerika's, Canada of West-Europa stuurt. Voor de schrijver die hetzelfde risiko van broodroof, gevangenis, kamp of verbanning loopt als wanneer hij zijn boek in samizdat geeft, is het eerste aantrekkelijker: hij wint al gauw enige duizenden lezers.
Menig auteur die in het buitenland publiceert ondervindt trouwens - naar Russische maatstaven - weinig of geen last. Zoals N. Mandelstam die in de twee dikke delen van haar memoires een beeld geeft van het leven van de intelligentsia in de jaren voor de oorlog, L. Tsjoekovskaja en minstens tien anderen.
De toetreding in 1973 van de Sovjetunie tot de Universele Auteursrechten Konventie van 1952 heeft tot nu toe geen merkbare veranderingen gebracht. Dit in tegenstelling tot wat alom gevreesd werd, daar vóór de toetreding een bepaling van kracht geworden was die het een sovjetauteur verbood buiten de overheidsinstanties om in het buitenland te publiceren.
Ook van Nederlandse zijde trekt men zich | |
[pagina 20]
| |
hier kennelijk weinig van aan: dezelfde grote uitgeverij - Elsevier - die officieel zaken doet met de Sovjetunie, heeft in 1976 weer een herdruk van Amalriks geruchtmakende essay Haalt de Sovjetunie 1984? uitgegeven en enige maanden geleden van O. Ivinskaja Gevangene van de tijd. Mijn leven met Boris Pasternak (voor dat leven heeft de schrijfster betaald met vier jaar kamp en na de dood van Pasternak nog eens met zes jaar).
Bij navraag in boekwinkels blijkt dat de Nederlandse vertalingen van Russische literatuur redelijk tot zeer goed verkocht worden. Bij een bezoek aan zo'n winkel denk je onwillekeurig wat een prachtige ekskursie zou dit voor een letterlievende Russische toerist zijn: de nieuwste uitgaven in het Frans, Duits en Engels zouden hem verbaasd doen staan, onder de Nederlandse boeken zouden namen als Multatuli, Elsschot, Heijermans, Jef Last, Vestdijk, Theun de Vries, Roland Holst, Achterberg, Lucebert, Wolkers en Lou de Jong hem misschien bekend zijn uit Russische vertalingen. Maar het meest zouden hem natuurlijk de tientallen titels van uit het Russisch vertaalde boeken treffen, vele daarvan heeft hij in het oorspronkelijk nog nooit, al was het maar voor een paar uur te pakken kunnen krijgen: het volledige werk van Nabokov, Solzjenitsyn en Sinjavski tot en met diens beroemde essay over het socialistisch realisme, vele titels van Maximov, van R. en Zj. Medvedev, werk van Vojnovitsj en Zinovjev, alles wat Sacharov gepubliceerd heeft sinds 1968 toen hij de wereld verraste met zijn Gedachten over vooruitgang, over vreedzame coëxistentie en over intellectuele vrijheid.
Kampverslagen van zeer uiteenlopende soort door Jevgenija Ginzburg, V. Serge, A. Martsjenko, E. Koeznetsov en L. Kopelev. Wat hem zeker zeer zal interesseren zijn de boeken van Boelgakov (vijf van de zes heeft Marko Fondse vertaald), die in de jaren dertig schreef en van de schrijvers wier sporen bijna waren uitgewist na 1935 en die voor een belangrijk deel - alweer door toedoen van Ch.B. Timmer - in de laatste jaren vertaald zijn: Babelj, Platonov, Bely, Sologoeb en vampierverhalen van A.K. Tolstoj. Naast mooie uitgaven van Russische sprookjes treft hij zelfs enkele van zijn dichters aan. Wij Nederlanders mogen N. Scheepmaker, Ch.B. Timmer, J. van Landeghem-Cox (Pasternak), Marko Fondse (Jesenin, Jevtoesjenko, Voznesenski) en Kees Verheul (Mandelstam, I. Brodski) wel dankbaar zijn dat zij zich aan het vertalen van poëzie gewaagd hebben, want ‘il est plus difficile d'écrire la traduction d'un poème que le poème lui-même’. Maar terug naar ons uitgangspunt: vanwaar die belangstelling voor de Russische literatuur in Nederland? Een afdoend antwoord valt hier niet op te geven, en als er een antwoord bestond op de vraag waarom een boek sukses heeft, dan zouden alle uitgevers rijk zijn.
Wel is het mogelijk een aantal faktoren te noemen die mogelijk in een bepaalde kombinatie hebben bijgedragen tot die belangstelling: al decennialang bestaat er een lezerspubliek met een konstante belangstelling voor de romans, verhalen en toneelstukken uit de grote bloeiperiode van de Russische literatuur in de negentiende eeuw.
Die lezers wachtten al ruim twintig jaar op nieuwe boeken en schrijvers. Toen die eindelijk kwamen, ging dat aan de ene kant gepaard met groot misbaar van de overheid en gevaar voor de schrijvers en aan de andere kant met achting, bewondering en sympatie in binnen- en buitenland voor die schrijvers, die letterlijk hun vrijheid en leven op het spel zetten omdat zij niet langer wilden, niet meer konden zwijgen. Vaak hadden zij het oogmerk het lot van hun medegevangenen openbaar te maken (Solzjenitsyn, Martsjenko). De | |
[pagina 21]
| |
vele memoires die verschenen, onthulden vele facetten van het sovjetleven, van de meest gruwelijke tot de meest bizarre, waarvan het publiek nauwelijks het bestaan vermoedde: hedendaagse toestanden in gevangenissen en kampen (Amalrik, Martsjenko en vele anderen), het leven van een balling tussen kolchozbewoners in Siberië (Amalrik), het leven in een armoewijk in Moskou (G. Amalrik), over hoe een wetenschapsman die in een psychiatrische inrichting gestopt wordt er door zijn tweelingbroer uitgehaald wordt (R. en Zj. Medvedev), over de strijd van schrijvers met de censuur en de officiële vertegenwoordigers van de literatuur (N. Mandelstam over de tijd ‘dat het gemakkelijker was om te komen voor een gedicht dan het te publiceren; O. Ivinskaja over Pasternaks gevecht voor Dokter Zjivago en Solzjenitsyn die zijn eigen botsingen met de censuur in Het kalf stoot de eik beschrijft).
En deze lijst zou met gemak nog kunnen worden uitgebreid. Al die belevenissen en gebeurtenissen worden op een vaak boeiende, zelfs meeslepende manier verteld in een stijl die direkt aansluit bij de ‘klassieke’, zoals ook de meeste fiktie regelrecht aansluit bij het werk van Dostojevski, Tolstoj (Solzjenitsyn, Pasternak) en Gogolj (Sinjavski, Vojnovitsj).
Ook bij de ‘bestsellers’ als Dokter Zjivago, de werken van Solzjenitsyn, Haalt de Sovjetunie 1984? van A. Amalrik hebben deze faktoren, behalve het feit dat het hier werk van zeer begaafde auteurs betreft waarschijnlijk wel een rol gespeeld. Alleen mevrouw Mandelstam heeft geen ‘overheidssteun’ in de vorm van een laster- en scheldkampagne ontvangen; het sukses van het eerste deel van haar memoires, die hoe interessant en onthullend zij zijn, en hoe ontroerend en indringend zij haar leven beschrijft, grote gedeelten - beschouwingen over de gedichten van haar man bv. - bevatten die voor een groter publiek niet van belang zijn, blijft een raadsel (het tweede deel is trouwens slecht verkocht).
Men moet daarbij niet vergeten dat er heel weinig Russische schrijvers van Europees niveau zijn; iemand als Solzjenitsyn die de faam die hij met Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj verworven had met zijn romans Kankerpaviljoen (een echte ‘doktersroman’) en In de eerste cirkel bevestigd had, kreeg dan ook aller aandacht.
Het enorme sukses van zijn historische werk Augustus 1914 en van het eerste deel van de Goelag-Archipel (meer dan 100.000 eksemplaren verkocht) is waarschijnlijk zowel te verklaren uit zijn bekendheid als grootste levende Russische auteur, die bovendien op uitzonderlijk dappere en voorbeeldige wijze weerstand bood tegen de vreselijke vervolgingen van de overheid, als uit zijn onderwerpen: de objektieve beschrijving van een episode uit de Eerste Wereldoorlog in een land waar de geschiedenis alleen verdraaid wordt en het uitbrengen van het best gedokumenteerde, zeer uitgebreide verslag over de kampen onder Stalin en zijn opvolgers. Toen dat in het Westen verschenen was, werd de Nobelprijswinnaar zijn land uitgesmeten. Verder lijkt het of iets van de opwinding en bewogenheid van het Russische publiek overwoei naar het Westen en bijdroeg tot het sukses daar, waar men al tientallen jaren uit tientallen publikaties op de hoogte had kunnen zijn van wat Solzjenitsyn over de kampen schreef. Hij zelf heeft daar in een interview in 1973 ook op gewezen: ‘de wereld is zo gewend, dat het toch onmogelijk is iets over ons aan de weet te komen, dat ze ook de meest evidente informatie veronachtzaamt... juist omdat in dit land bijna alles achter hermetisch gesloten deuren gebeurt, kon het gebeuren, dat, toen de getuigenissen van Martsjenko (Wat ik zeggen wou) in het Westen te- | |
[pagina 22]
| |
rechtkwamen, men daar vond, dat ze overdreven waren...’
Het lijkt er op dat men pas nadat het sovjetregime de betrouwbaarheid van Solzjenitsyns verslag bevestigd had, door hem een lasteraar te noemen en geen enkel feit te weerleggen, geloof schonk aan de verschrikkelijke werkelijkheid van de kampen in de Sovjetunie en of er een sociale dwang ontstond - uit schuldbesef? - om altans het eerste deel zo niet te lezen dan tenminste te kopen. |
|