Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 1]Afscheid van een generatie
| |
[pagina 6]
| |
Annie Romein-Verschoor (1895-1978).
met het begrip intelligentie niet uit de voeten kan, kan ik de eerste vraag niet beantwoorden. Voor Du Perron en Karel van het Reve staat het vast; Annie Romein was de intelligentste. Omdat Jan Romein de problemen aandroeg, bijna bovenmenselijk zwoegend de oplossingen vond, meer historisch materiaal tot zijn beschikking had en dikwijls nieuwe gebieden ontsloot zou ik hem de oorspronkelijkste willen noemen. Zijn vrouw, minder loodzwaar, kritischer, durfde sneller te konkluderen en vond haar kracht in het essay. In haar memoires schrijft ze, dat ze het liefst journaliste had willen zijn. M.i. is de wedstrijd om de palm van het zuivere marxisme onbeslist. De Romeins beschouwden zich, zeker na de Tweede Wereldoorlog, maar ook al na hun royement uit de Communistische Partij Nederland (C.P.N.) in 1927, als ‘vrije marxisten’ en zij zullen de officiële marxistische teologie zeker niet slaafs gevolgd hebben maar aan de centrale dogma's (het maatschappelijk zijn bepaalt het bewustzijn; de proletarische revolutie is onvermijdelijk de afsluiting van het kapitalisme) hebben zij niet getwijfeld. Na de Russische oktoberrevolutie zijn zij overtuigde kommunisten geworden, de een behoefde de ander niet te bekeren.
De breedste historische konceptie, het doordenken van de dialektiek, het leven voor de wetenschap, de aanpak van mundiale problemen, zij passen eerder bij Jan Romein dan bij zijn vrouw, die van zichzelf zegt dat ze niet ijverig is, maar de gelegenheid om lui te zijn niet kreeg.
Ik meen dat het ontwerpen en uitwerken van het ongelukkige vak teoretische geschiedenis geheel op rekening van Jan Romein komt. Zijn vrouw had voor haar onderwerpen voldoende grond in de sociologie, historisch-materialistisch van signatuur, als werkhypotese en in een indringende psychologische kennis. Het woord ‘ongelukkig’ eist een verklaring.
Het nieuwe vak moet, volgens Jan Romein de wetenschap der geschiedenis uit de afgrond van de subjektiviteit halen, moet weer een beeld geven, dat nu door de specialisatie ‘vergruizeld’ is. Het nieuwe vak zal daarin, volgens mij, niet slagen en als het dat doel wel zou bereiken zou dat een ramp zijn voor de muze Klio.
De Utrechtse historikus H. Bolkestein schreef in 1939 over het nieuwe vak: | |
[pagina 7]
| |
[...] de verscheidenheid der historische verklaringen en beschouwingen [is] niet te wijten aan de specialisering eener ‘analytische historiographie’ maar [is] een wezenlijk en duurzaam kenmerk van alle levende geschiedschrijving’Ga naar eindnoot(1).
Een vast beeld zou, volgens Bolkestein, pas kunnen ontstaan als alle mensen een uniform geestelijk leven hadden. Het nieuwe vak kwam, volgens mij, voort uit Romeins marxistische levensovertuiging en het geloofskarakter daarvan maakte een debat met argumenten even illusoir als een debat over een godsdienstige levensovertuiging. Daar het marxisme een totale visie op de mens en zijn wereld biedt en de wil tot het veranderen van die wereld een essentiële trek is, (‘Die Philosophen haben die Welt verschieden interpretiert, es kommt aber darauf an sie zu veränderen’) moet de marxistische historikus, impliciet of ekspliciet de toekomst in zijn beschouwingen betrekken. Behalve Jan Romeins Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving, de behandeling van de erflaters die hij voor zijn rekening nam en de prachtige studies over de vroegere historiografen zijn al zijn boeken, voordrachten en essays ook wegwijzers naar de socialistische toekomst. Dat deze karakteristiek geen veroordeling inhoudt, behoeft geen betoog. Alles wat Jan Romein geschreven heeft, is het lezen en het overdenken waard. Ook al is men het niet eens met zijn uitgangspunt en doel, het niveau van zijn werk werd zelden door anderen bereikt. De studie De dialektiek van de vooruitgang b.v.Ga naar eindnoot(2), ofschoon te zwaar verpakt, heeft hele generaties historici aan het denken gezet over het begrip vooruitgang.
Annie Romeins grote mate van psychologische kennis, beeldend vermogen en inzicht in de godsdienstige en politieke stromingen van de 17e eeuw maakten de historische roman over het leven van Hugo de Groot, Vaderland in de verte tot haar meesterstuk. Het moet teleurstellend zijn geweest voor de schrijfster dat de kritiek, voorzover ik weet door literaten geleverd, meende dat het geen echte historische roman was, zoals b.v. / Claudius van Graves of Der Hof der schönen Mädchen van Speyer. Deze kritici hadden in zoverre gelijk dat er historische uiteenzettingen door het boek zijn geweven, die het verhaal onderbreken en soms weet men niet van wie uit bepaalde passages zijn geschreven; van uit De Groot zelf, van uit een objektieve beschouwer of van de schrijfster uit, maar het boek daarop te veroordelen is onrechtvaardig. Trouwens, de mooiste historische roman ooit geschreven, Oorlog en Vrede van Tolstoï bevat ook tal van beschouwingen, teorieën en voor het verhaal niet direkt ter zake doende uitweidingen. Vaderland in de verte geeft een onvergetelijk beeld van het leven van het tragische genie Grotius, geplaatst in de godsdienstige en politieke kontekst van zijn tijd. De gesprekken tussen De Groot en Richelieu, tussen De Groot en de éminence grise, père Joseph, tussen Grotius en koningin Christina van Zweden, tussen Maria van Reigersbergh en prins Maurits, om enkele voorbeelden te noemen, zijn onvergetelijk. Er bestaat geen, zelfs maar populaire, biografie van De Groot maar dit gemis wordt voor een deel goed gemaakt door Vaderland in de verte en door het essay over hem in de Erflaters.
Ik meen dat het boek ook inzicht geeft in de verhouding tussen de huwelijkspartners Jan en Annie Romein, ofschoon de schrijfster dit in haar memoires ontkent. Niet dat zij haar man met Hugo wil vergelijken, natuurlijk niet. Niet dat zij zichzelf in Maria van Reigersbergh geheel herkent, neen dat niet, maar toch... Als zij schrijft: ‘Het kind Hugo de Groot was niet roemziek en de man zou het nooit worden, maar hij was eerzuchtig, bezeten van dat nobel en martelend streven naar | |
[pagina 8]
| |
Jan Romein (1893-1962).
grootheid, waarvoor de roem nooit doel of bevrediging kan zijn, maar hoogstens de wankele zekerheid schenken van omhoog te gaan langs een weg, die rust noch einde kent, en de vergankelijke aflossingsbewijzen van een schuld, waarvan alleen de dood ontslaat’, dan had de schrijfster Hugo de Groot en Jan Romein voor ogen. En waardoor kon zij met zoveel begrip en overgave over Maria van Reigersbergh schrijven?
Ook Annie Romein moest het huishouden laten draaien, op haar kwam het leeuwendeel van de opvoeding der kinderen neer, ook zij offerde eigen wensen op om haar man de rust te geven om te werken. Ook zij moest hem steunen in zijn door angsten beheerste stemmingen en zij moest optreden wanneer de zachtmoedige ineenkromp. Zij kon dat doen omdat zij haar man vereerde, omdat hun idealen dezelfde waren, omdat zij wist dat het knappe kind niets was zonder zijn vrouwmoeder.
In 1935 verscheen De Lage Landen bij de Zee, een populaire vaderlandse geschiedenis, die de Romeins samen hadden geschreven. De eerste druk omvatte 40.000 eksemplaren en de 9e druk kwam kort geleden van de pers, zodat men gerust mag stellen dat een honderdduizend lezers door dit boek belangstelling kregen of herkregen voor de geschiedenis van Nederland, terwijl het grondig afrekende met de geijkte heldenverhalen en met de calvinistische opvatting dat er een speciaal verbond zou zijn geweest tussen God en Nederland. Ofschoon de naamlozen, de dagloners, de arbeiders, de matrozen en de boeren een rol speelden in het geschiedverhaal, overheerste de historisch-materialistische verklaring niet in de uitbeelding. De marxistische geschiedbeschouwing was, zo schrijft Annie Romein in haar memoires, een werkmetode, geen geloof. Die werkmetode was nog latenter in de vier delen Erflaters van onze beschaving, een nodige aanvulling op De Lage Landen, omdat de denkbeelden en invloeden van de grote figuren behandeld werden. In de beschrijving van de erflaters, die Annie Romein op zich nam, kon zij haar gaven ten volle ontplooien. Haar essays geven juist de informatie die de leek, en niet alleen hij, wil hebben. Wil men een van haar essays toetsen, dan kan men niet beter doen dan het geschreven portret van Simon Stevin, getiteld Wonder en is gheen wonder te leggen naast de voordracht die E.J. Dijksterhuis in 1950 over hem hield voor de Maatschappij der Nederlandse Letteren. Beide werkstukken hebben een treffende overeenkomst in de uitgebalanceerde verhouding tussen de weergave van de feiten, de verklaring en de waardering. Het Land van Rembrandt van Busken-Huet had in de Erflaters een waardige opvolger gevonden.
De grote belezenheid en de gave om in enkele zinnen een persoon of een boek te karakteriseren treft ook bij de lektuur van het hoofdstuk Literatuur, onderdeel van het hoofdstuk Modernisme in literatuur en kunst, door haar geschreven voor de Nederlandse bewerking van Harms- | |
[pagina 9]
| |
worth's Illustrated History of the World. Annie Romein kende de Europese en de Amerikaanse literatuur grondig. Ik neem tenminste voetstoots aan dat zij de romans waarover zij schrijft gelezen heeft.
Maar ook de Nederlandse belles lettres hield zij bij, en daardoor kon zij na de oorlog in korte tijd een boekje schrijven over de moderne letterkunde, Slib en Wolken, dat mede bedoeld was om de Nederlandse poëzie en romans in het buitenland bekend te maken. Het werd onder de titel Alluvions et nuages in het Frans en als Silt and Sky in het Engels vertaald. Zulke beknopte overzichten zijn uiteraard oppervlakkig - de schrijfster zou de eerste zijn om dat te beamen - maar de korte karakteristieken zijn dikwijls treffend juist.
In 1935 had de ‘kettinghond’ of ‘het meisje voor halve dagen’, zoals zij zichzelf noemde, haar dissertatie voltooid. Albert Verwey was haar promotor bij het proefschrift Vrouwenspiegel, een verhandeling over de Nederlandse romans, door vrouwen geschreven. Zij noemde het boek ‘een poging tot een sociologisch-literaire studie’. Het is een essay waarin de schrijfster afrekent met de beperkte, aan een klasse gebonden opvattingen van schrijvende dames, die zouden suggereren dat de zieleroerselen van hun personen het gehele mens-zijn omvatten. Tegenover o.a. Ina Boudier-Bakker, Top Naeff en Jo van Ammers-Kühler, behorend tot de gegoede middle-class, worden o.a. Carry van Bruggen en Nine van der Schaaf gesteld. Ofschoon ook in dit boek de feilloze karakteristieken, de belezenheid en de diepzinnige gedachten over de literatuur door vrouwen geschreven naar voren komen, is het toch een rankuneus werkstuk. Waardoor komt dit? De schrijvende dames hebben niet de pretentie gehad om de komplete mens te beschrijven. Annie Romein veegt slechte, middelmatige en goede schrijfsters op een hoop, omdat het dames waren. Top Naeff mag niet in één salon gestopt worden met mevrouw Van Ammers en de genialiteit van Nine van der Schaaf is zo latent, dat de argeloze lezer die niet bemerkt. Ik zie de Vrouwenspiegel als een afrekening met de wereld waarin de bekrompen, burgerlijke, jaloerse en koude moeder van de schrijfster leefde.
Er moet direkt bij gezegd worden dat zij indringend en prachtig schrijft over Carry van Bruggen, met wie zij zich verwant voelde, ondanks het feit dat de schrijfster van Prometheus allerminst door het socialisme was geraakt.
Nadat Jan Romein - van huis uit doopsgezind - een jaar teologie had gestudeerd, kwam hij door zijn vrienden D.J. Struik en D. Coster met het marxisme in kontakt. Hij nadert de Communistische partij, ontstaan uit de in 1909 uit de S.D.A.P. getreden ‘zuiveren’. Annie Romein schrijft in haar memoires dat dezen ‘door Troelstra handig uit de partij gewerkt [werden].’ Zo zagen de rechtlijnigen de gebeurtenissen van het kongres van Deventer. ‘Voor de verdere ontwikkeling naar links’ schreef zij ‘werkte de Russische revolutie als katalysator’. Er is een onoverbrugbare kloof tussen hen die plotseling, radikaal hun leven en/of de maatschappij willen veranderen en zij die geleidelijk, het kompromis niet schuwend, veranderingen willen. De ware gelovige kent het stralende doel en haat allen die zijn weg niet willen volgen. Argumenten gelden niet, de strijd tegen de dragers van slechte ideeën moet gestreden worden. Zo is het bij een dogmatisch geloof, zo is het waar de politiek een dogmatisch geloof wordt.
Het is niet schokkend om te stellen dat talloze mensen in alle eeuwen eksistentieel of maatschappelijk in onvrede met het bestaan hebben geleefd en leven. De uitspraak van de rijke, gezonde, door niets gekwelde Anglikaanse reverend, ge- | |
[pagina 10]
| |
daan bij de aanblik van een rozentuin in de zon: ‘All this and heaven too’ is kenmerkend voor een kleine onverantwoordelijke groep - die er altijd geweest is en er altijd zal zijn - maar geldt niet voor de anderen.
De onvrede door een gevoel voor rechtvaardigheid in een maatschappij met diepe kloven tussen armen en rijken, vrijen en uitgebuiten, bracht Marx en Engels tot een ‘wetenschappelijk’ socialisme, dat bezielde. Na een revolutie zou de geschiedenis van de vrije mens beginnen. Er kwam een splitsing tussen de sociaaldemokraten, die, geleidelijk, via het algemeen kiesrecht langs de parlementaire weg de doelen wilden bereiken en de kommunisten die via een revolutie het doel wilden bereiken. De laatsten zagen de parlementaire demokratie als een vrucht van het verfoeide liberalisme en zouden die afschaffen. De leden van de bourgeoisie, de kapitalisten, slechte mensen, hadden geen recht van spreken.
Zo valt het kommunisme zoals het in Rusland gestalte kreeg in bijna alle opzichten te vergelijken met de Rooms-Katolieke Kerk in de periode van de inkwisitie. De ketterij moet bestreden worden, ook in de ketters. In de 2e Russische revolutie nam Lenin c.s. de macht in handen en de nieuwe aera was begonnen; een nieuwe maatschappij, een nieuw mens was geboren, vrij en gelukkig.
De prijs - tienduizenden doden, verjaagden, gevangenen - was hoog, maar waar gehakt wordt vallen spaanders. Zo ging het in Rusland, zo zou het ook in de andere landen van Europa - zelfs waar een demokratisch regime was - moeten gaan, want het kommunisme kon pas gerealiseerd worden als overal het kapitalisme verslagen was.
De C.P.N. beschouwde zich als de voorhoede van de komende revolutie in Nederland. Omdat deze partij nooit greep heeft gekregen op de arbeiders kreeg de C.P.N. steeds duidelijker het karakter van een sekte. Hoe kleiner het getal leden, hoe meer overtuigd van de juistheid van de leerstellingen, hoe dieper de haat tegen de bourgeoisie, hoe meer ruzies onderling.
Het is voor mij - en niet voor mij alleen - een even fascinerend als onoplosbaar probleem, hoe zachtmoedige, vriendelijke, edele, geweldloze mensen als waartoe het echtpaar behoorde een beweging konden steunen waarvoor het probleem van doel en middelen niet bestond en die uit zou lopen op een tyrannie van één partij, die geen kritiek duldt en de tegenstanders elimineert. Hoe stelden de Romeins c.s. zich de revolutie in Nederland voor? Bloedbaden, koncentratiekampen? Als zij daar niet over nadachten en meenden dat de ‘zachte krachten’ op zachte wijze zouden winnen, bewijst dit dat ze wereldvreemde idealisten waren en tegelijkertijd een enorme agressie koesterden.
Door het marxistisch geloof met elkaar verbonden bleef de vriendenkring van de Romeins beperkt tot de geestverwanten, o.a. Wijnkoop, Struik, Rutgers, Brecht van de Muyzenberg, Alma, Noordenbos, Wertheim, Wielek, Presser, met uitzondering van Becker en Donkersloot die demokraten waren. Dat de meesten van hen nooit lid zijn geweest van de C.P.N. of, zoals het echtpaar, geroyeerd werden, zegt niets over hun overtuiging.
Na de oorlog hadden zij in het tijdschrift De Nieuwe Stem een forum voor hun denkbeelden. Zij gebruikten de term De derde weg (niet Amerika, niet Rusland maar een derde, ongebonden groep socialistische landen). Wat zij hoopten; een brug te zijn tussen Amerika en Rusland, die een koude oorlog voerden, ging niet in vervulling. Zij werden gewantrouwd door de eerste weggebruikers, als afvalligen beschouwd door de tweede weggebruikers en de derde weg bleef een zandpad voor de fellow-travellers. Het tweede | |
[pagina 11]
| |
deel van Annie Romeins Omzien in verwondering wordt dan ook gevuld met klachten, sarkasmen en felle uithalen naar allen die hen niet wilden volgen. Die klachten waren terecht als het kleinzielige, bekrompen en achterbakse kritiek gold, zoals het gedoe bij de hoogleraarsbenoeming van Jan Romein, zij waren niet terecht als de kritiek op demokratische grondslag werd geuit. De teleurstelling over het vermeende onbegrip bracht Annie Romein tot onjuiste en stuitende mededelingen en oordelen, b.v. dat bij de kommunisten het eerste en voorlopig enige principiële verzet tegen het fascisme aangetroffen werd.
Het echtpaar Romein heeft dan wel aarzelend en laat de massamoordenaar Stalin en zijn regime veroordeeld, maar nadat de kat weg was bleef de glimlach nog. Renate Rubinstein (Tamar) schreef in haar bespreking van Omzien in verwondering: ‘Het is een superioriteitsgevoel dat men telkens tegenkomt bij alwie ooit lid van de communistische partij is geweest en dat kennelijk langer standhoudt dan het lidmaatschap en zelfs de sympathie voor die partij. Of men nu afgevallen is of niet, “renegaat” geworden is of niet, van Jacques de Kadt tot Ger Harmsen kenmerkt dit gevoel de wijze waarop men over politiek schrijft. Men had een verklaring, men begreep hoe de wereld in elkaar zat en welke richting zij op ging en men leefde omringd door een bourgeoisie die daar niets van begreep en daarom ook niet wist wat te doen. Wat men later ook verloor, het superioriteitsgevoel bleef’Ga naar eindnoot(3). Nu geloof ik dat ieder mens die een overtuiging heeft, meent dat die beter, meer waar is dan alle andere overtuigingen, dat is inherent aan de overtuiging. Zelfs de skeptikus meent dat zijn skepsis een hoger waarheidsgehalte heeft dan de overtuigingen der zekeren.
Er mag dus best gesproken worden van een normaal superioriteitsgevoel. Ergerlijk wordt dit als de drager van een overtuiging ook profetische trekken vertoont en de anderen als achterlijk, dom, slecht, bekrompen of misleid beschouwt. En dat doet de dogmatische mens. Het heeft geen zin om hierover met de godsdienstige of politieke gelovige te debatteren, want argumenten gelden alleen voor het subjekt, niet voor de ander. Het is een karakterkwestie.
In geen essay kwam het superioriteitsgevoel van Annie Romein zo naakt naar voren als in de bespreking van de briefwisseling tussen Ter Braak en Du PerronGa naar eindnoot(4). De schrijfster noemt de vrienden - hoeveel waardering zij voor hun werk heeft - onzekeren, omdat zij pas zo laat - bij de opkomst van het fascisme - tot nadenken over de politiek kwamen en omdat zij fundamentele kritiek hadden op het kommunisme. De schrijfster is dan nog wel zo goed om de vrienden niet rechtstreeks aan te vallen; zij richt haar pijlen op de bewonderaars van de vrienden, volgens haar slaafse vereerders. Dat er onder de z.g. onzekerheid van de vrienden een volstrekte zekerheid lag omtrent de waardigheid en de vrijheid van de mens was Annie Romein blijkbaar ontgaan en dat het nadenken over maatschappij en politiek van een meer volwassene wel eens waardevoller zou kunnen zijn dan het dwarse idealisme van jonge studenten kon de ware gelovige niet begrijpen. Dat er tallozen zijn die de schrijver van Van oude en nieuwe Christenen hoog schatten en geen last hebben van de onzekerheid van Ter Braak kon Annie Romein niet aksepteren.
Vele bewonderaars van de denkbeelden van de Romeins zullen mijn zienswijze niet aanvaarden met het argument dat het echtpaar, bij het klimmen der jaren, zoals zovelen, minder dogmatisch, milder in hun oordeel werd. Ik geef twee citaten van Annie Romein om deze opvatting te weerleggen. In Omzien in verwondering | |
[pagina 12]
| |
schrijft zij over hen die, o.a. door de ± 12 miljoen op bevel van Stalin gedoden, door de koncentratiekampen, door het antisemitisme, door de verstikkende bureaukratie, het geloof in de zegeningen van het systeem verloren: ‘Het meer of minder geëxalteerde zoeken naar een (persoonlijke) uitkomst, het bekeerlingencomplex en saloncommunisme leidt ertoe, dat velen zich weer teleurgesteld afwendden, als de onvolkomenheid van de verwezenlijking in Oost-Europa duidelijk wordt: The God that failed’Ga naar eindnoot(5). Deze God verliet hen niet en zij bleven in zijn dienst. ‘Wanneer ik Jan en mijzelf onder de blijvende revolutionairen tel, dan weet ik daarbij evenzeer op nadrukkelijke tegenspraak als op meesmuilende instemming te kunnen rekenen’ schreef zij in haar memoiresGa naar eindnoot(6). Ieder mens is geneigd om vrienden, kollega's, geloofsgenoten, familieleden zolang mogelijk te verdedigen en hun daden te vergoelijken, maar als dit leidt tot het bagatelliseren, zelfs verdedigen van systematisch onrecht en wreedheid valt het respekt voor dat ‘en toch’ geloof weg. De hemelhoog verheven deugd van het kommunisme, de solidariteit, kan dezelfde onzedelijke trekken gaan vertonen als het terecht veroordeelde ‘right or wrong, my country’. Het stelt de lezer van Omzien in verwondering voor raadsels, wanneer Annie Romein schrijft: ‘De februaristaking en de aanslag op het bevolkingsregister blijven voor mij de hoogtepunten van het verzet, omdat ze niet gewelddadig waren. Het geweld is voor mij gedurende de oorlog en ook daarna een zwaar probleem geweest’Ga naar eindnoot(7). De memoires werden omstreeks 1970 geschreven, een tijd waarin het geweld van rechts en links een normaal verschijnsel was. Ik neem direkt aan, dat het geweld voor haar - voor wie niet? - een verontrustend probleem is geweest en daarom is het onbegrijpelijk dat zij het geweld van links - Tsjechoslowakije, Hongarije - niet even sterk heeft veroordeeld als dat van rechts en dat zij een regime dat gebaseerd is op onderdrukking en geweld vergoelijkend heeft beoordeeld.
Met de dood van Annie Romein is een einde gekomen aan een generatie van intellektuele idealisten, die de Russische revolutie als een voorbode hadden begroet van een nieuwe maatschappij, waarin een nieuwe mens vrij en gelukkig zou kunnen leven. Bijna alle geestverwanten zijn gestorven, een enkeling wendde zich van Rusland af en keerde zich naar China, waar de boodschap van Mao nog niet verstard is.
De nieuwe generatie van socialisten, meer anarchistisch dan kommunistisch, even weinig geneigd de lange, geleidelijke weg te volgen, waarbij de tegenstander overtuigd, niet afgetuigd dient te worden, ziet in Fidel Castro de grote voorganger. Het is niet verwonderlijk dat de nieuwe socialisten voor een groot deel gerekruteerd werden uit hen die het dogmatisch geloof - rooms-katoliek en gereformeerd - van hun ouders verlieten, maar de behoefte aan zekerheid niet verloren. Vaag wat de doelstellingen betreft, sluiten zij niet aan bij de generatie van de Romeins, die de toekomst duidelijk omlijnd voor zich zagen. |
|