standkoming van het dekreet wordt terecht onderstreept dat sinds de wijziging van de grondwet in 1970 iedere kontestatie over de wettelijkheid van het dekreet voorbij is gestreefd. Dat was niet het geval toen de Wet van 2 augustus 1963 door een tweederde meerderheid van de beide Kamers werd goedgekeurd! Het kan dus wel enigszins verbazing wekken dat plots zoveel bekommernis om de Grondwet opduikt bij Franstalige juristen bij het verschijnen van het dekreet in 1973, des te meer als men weet dat precies dezelfde wettelijke bepalingen reeds in 1963 vóór de grondswetherziening van kracht waren voor de industriële, financiële en handelsondernemingen.
Waar in hoofdstuk V gehandeld wordt over de menselijke en sociale draagwijdte van het dekreet, verklaart de auteur dat de bemoeizucht van de overheid volledig te rechtvaardigen is indien ze door sociale bekommernissen wordt ingegeven.
De vroegere Franse koningen en de Franse revolutionairen van 1789 hadden blijkbaar nog andere redenen om de Franse taal op te leggen in hun eigen land en in bezet België. Het belang voor de eenheid en de stevigheid van de staat, voor de uitstraling van de revolutionaire ideeën waren doorslaggevend om wettelijk een bepaalde taal op te leggen. Het zou wel eens interessant zijn na te gaan in hoeverre deze ideeën nu nog in België nawerken.
Bij het onderzoek op wie het dekreet van toepassing is (Hoofdstuk VI) wordt tot onze verbazing zonder meer beweerd dat het dekreet zonder twijfel van toepassing is op natuurlijke en rechtspersonen die koncessiehouder zijn van een publieke dienst of die belast zijn met taken en verrichtingen die de wetten of publieke machten hen in het publiek belang hebben toevertrouwd. Deze stelling is in tegenspraak met de konstante rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Juist door die koncessie of opdracht, zegt deze rechtspraak, verliezen deze instellingen of personen hun partikulier karakter en vallen ze dus buiten de toepassingssfeer van het dekreet.
Waar onderzocht wordt op wat het dekreet van toepassing is, komen ook de fakturen en de cognossementen ter sprake. De uitleg is niet erg bevredigend. Het is niet omdat sommige bepalingen moeilijkheden opleveren voor de toepassing dat men deze mag interpreteren tegen de tekst van het dekreet in. Wanneer de auteur beweert dat het dekreet niet van toepassing is op fakturen die niet verplicht zijn door de wet of de reglementen, dan zou toch moeten worden gepreciseerd wat hier eigenlijk met faktuur bedoeld wordt.
De betekening van de vertaling zou, ten einde misverstanden te voorkomen, aan een instantie moeten worden toevertrouwd, zegt de auteur terecht. Maar wat dan enigszins verbazing wekt is dat ze voorstelt deze taak over te laten aan de inspektie van de sociale wetten. Dat strookt dan helemaal niet met haar verwijt dat de uitvoerende macht weigert het dekreet te doen toepassen. Het zou dan ook beter zijn de toepassing van het dekreet toe te vertrouwen aan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht die ter zake ervaring heeft en als instelling voldoende onafhankelijk is. Tenminste op voorwaarde dat de Commissie van de regering een voldoende inspektiekorps ter beschikking krijgt.
In hoofdstuk VIII waarin het toezicht en de sankties worden bestudeerd, wordt de vraag gesteld of de vakbonden wel ter zake kunnen optreden aangezien ze geen rechtspersoonlijkheid bezitten. De kwestie van de rechtspersoonlijkheid is in de sociale sektor reeds lang opgelost. Waarom gebeurt dit dan niet in zake de sociale verhoudingen tussen werkgevers en werknemers?
Bij de studie van de eventuele tekorten van, of suggesties bij het dekreet stelt Cocquereaux voor dat korrektionele straffen zouden worden voorzien tegen ambtenaren die klachten naast zich neerleggen.
Zoals hoger aangestipt ligt de zwakheid niet bij het wetgevend werk maar bij het Parlement en de Kultuurraad die er zorg voor moeten dragen dat de regering uitvoert wat haar toevertrouwd wordt.
Wat in het boek boeiend overkomt, is het relaas van de persreakties, de houding van de politieke partijen en de drukkingsgroepen. Het kommentaar van de Franstalige pers is werkelijk ontstellend, evenals de uitspraak van een eks-premier die onomwonden verklaart dat het dekreet nooit zal worden toegepast. Uit dit overzicht blijkt ook dat het V.B.O. een brochure publiceerde over het dekreet daar waar deze patronale organisatie steeds weigerde iets te ondernemen inzake de toepassing van de Wet van 2 augustus 1963. De andere sociale partners blijven opvallend stilzwijgend.
In haar besluit hoopt Cocquereaux dat de vakbonden nu naar Belgische traditie van dit wettelijk wapen een soepel en aangepast gebruik zullen maken. We hopen dit met de auteur maar toch moeten we vaststellen dat ons van dat gebruik bitter weinig bekend is tenzij daarmee de soepelheid bedoeld wordt waarmee de vakbonden telkens optreden om afwijkingen op de eentaligheid van Vlaanderen te verdedigen. Een dergelijk geval in Brussel of Wallonië is ons in geen enkel geval bekend.
Het boek van Cocquereaux is een interessant dokument dat bij de studie van het ontstaan en het verloop van de geschiedenis van dit dekreet met sukses kan worden geraadpleegd.
Mr. Raf Renard.
J. Cocquereaux, De vernederlandsing van het bedrijfsleven, Kluwers Intern. Uitgeversmaatschappij N.V., Antwerpen/Rotterdam, 1977.