Nederlandse taal en kultuur in het buitenland
Voorbeeldige koöperatie tussen Brussel en Dusseldorp.
In maart 1978 namen 27 leraren Nederlands uit Duitsland deel aan een studieweek in België. Door de vruchtbare samenwerking van de overheden te Brussel en Dusseldorp kwam deze vergadering tot stand onder de leiding van H. Kellens (Ministerie van Nederlandse Kultuur) en Dr. Scherer (Instituut voor Schoolpedagogische opvoeding in Noordrijn-Westfalen). De werkweek vond plaats te Hasselt; en de groep sliep in het vakantiedorp Hengelhoef te Houthalen. Wat was de bedoeling van deze reis naar België? De Duitse onderwijsmensen wilden het schoolwezen en de leraarsopleiding in het Nederlandstalig gebied van België nader leren kennen. En bovendien stond de problematiek van het moedertaalonderwijs op het programma.
Leraren die een levende taal onderwijzen, moeten niet alleen de taal beheersen; zij moeten ook de nodige achtergrondkennis van de mensen in dat taalgebied en hun levensomstandigheden hebben om suksesrijk te kunnen onderwijzen. De 27 leraren uit Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen werken tuis aan scholen van het sekundair onderwijs en geven er ook les in het Nederlands. Sinds 1975 is deze taal een erkend schoolvak in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, en het aantal scholen, waar het Nederlands op het lesrooster staat, gaat geleidelijk omhoog.
In het Limburgs Universitair Centrum te Diepenbeek-Hasselt werden de Duitse gasten welkom geheten door Prof. Wilmots. Daarna gaf de heer Laumen, inspekteur van het sekundair onderwijs, een lezing over De struktuur van het Belgisch Onderwijs en haar ontwikkeling. Daarbij legde hij de nadruk natuurlijk op het sekundair onderwijs en verklaarde de veranderingen en wijzigingen, die in het Belgische schoolwezen hebben plaatsgevonden. In de diskussie poogde men de struktuur van het Duitse schoolstelsel met zijn drie van elkaar onafhankelijke schooltypes (Hauptschule, Realschule en Gymnasium) te vergelijken met de middenschool en het ateneum in België. Daarbij vroeg men zich af of het meer integrerend karakter van het Vlaamse onderwijsstelsel beter dan het meer afzonderlijk karakter van het Duitse schoolwezen de mogelijkheid biedt de scholieren voldoende naarmate hun begaafdheid en belangstelling te stimuleren. Heeft men in Vlaanderen een goede oplossing gevonden met de verschillende ‘studierichtingen’?
De volgende dag brachten de Duitse gasten een bezoek aan de rijksnormaalschool te Hasselt om de opleiding van de onderwijzers en regenten te leren kennen. Later werd de groep in het Koninklijk Atheneum Hasselt ontvangen om aan deze school lessen bij te wonen. Vanzelfsprekend waren het de vreemde talen Engels, Duits en Frans en het moedertaalonderwijs die de belangstelling van de deelnemers vonden.
In een klas van de tweede determinatiegraad woonden zij een les Nederlands bij, waar de 26 scholieren zich bezighielden met gedichten van Paul van Ostaijen. De leerlingen werkten in groepjes, een metode die ook in Duitsland wordt nagestreefd. Maar meestal wordt er in Duitsland nog steeds ex cathedra onderwezen wegens het groot aantal scholieren die in een klas zitten. Men vindt namelijk nog vaak klassen met 40 leerlingen. Dat men een klas moet splitsen zodra er meer dan 30 zijn, vonden de Duitsers ideaal.
De Duitse gasten waren hun gastheren ervoor dankbaar, dat zij ook de psycho-medisch-sociale centra konden leren kennen. De heer Willemaers van het PMS-centrum te Laken stond de groep te woord. Weliswaar geeft men in Duitsland advies aan de leerlingen met betrekking tot de beroepsopleiding en biedt men hulp bij het zoeken naar een baantje of werkplaats, maar een Duitse tegenhanger van de Belgische PMS-centra bestaat tot nog toe niet. Daarom maakten de leraren ijverig gebruik van de gelegenheid om over de betekenis van deze centra voor de Vlaamse leraren, leerlingen en ouders te diskussiëren.
Maar het bestuderen van het sekondair onderwijs en de leraarsopleiding was niet het enig doel van de werkweek. De deelnemers wilden ook de problemen van de mensen in Vlaanderen leren kennen. De betrekkingen tussen de kultuurgemeenschappen in België stond ook als een punt op het programma. Dr. W. Debrock hield een uitstekende voordracht over dit voor de Belgen zo belangrijk onderwerp. Dr. Debrock zag de betrekkingen tussen Vlamingen en Walen vooral onder een sociaal-ekonomisch aspekt. Hij maakte de historische ontwikkeling duidelijk en toonde aan, dat in de vorige eeuw het kapitaal bijna uitsluitend in Wallonië werd geinvesteerd. Volgens hem kwam de ekonomische bloei in Vlaanderen pas na de laatste wereldoorlog. De hedendaagse situatie schetste hij zo: aan de ene kant het Nederlandstalig Vlaanderen en aan de andere kant het Franstalige Wallonië. Voor Brussel-Hoofdstad zal het naar zijn mening moeilijk zijn een bevredigende oplossing te vinden.
Maar leraren voor de vreemde talen komen niet bijeen zonder zich ook op taalkundig gebied bezig te houden. En dat gebeurde dan ook in voldoende mate: de heer Wethly hield een voordracht over De historische taalkundige betrekkingen in de grensstreek en de heer Cajot volgde met een lezing over De struktuur van het dialektlandschap in de grensstreek. Beide hoogleraren van het L.U.C. von-