rend en bespiegelend dan analyserend en konstruerend is. Dat geeft een eigen toon aan de menselijkheid in door Hamsun opgeroepen verbeeldingen. Je moet als het ware meer aandacht hebben voor wat ongezegd aanwezig is dan voor wat gezegd wordt. Een ragfijn verbeeldingswerk, dat bij minder voorzichtige of te weinig subtiel doordachte ingrepen ernstig wordt verstoord. En dat is gebeurd in De Lussanets verfilming van Mysteries.
Het omzetten van Hamsuns kreatie in een film lag duidelijk boven de macht van de filmer. Dat hij in zijn verbeeldende dramatiek niet op gelijke hoogte is gekomen met Hamsuns verbeeldende dramatiek is hem niet te zwaar aan te rekenen. Er bestaan nu eenmaal gradaties in scheppend verbeelden en Hamsun hoort, wat dit betreft, tot de groten in de wereldliteratuur. Waar De Lussanet wèl een verwijt van gemaakt mag worden is, dat hij geprobeerd heeft het zwaartepunt van Hamsuns verbeelding te verleggen. Van bemijmering naar gebeuren.
Vermoedelijk heeft die verlegging plaats gevonden onder invloed van de gedachte, dat je in een film iets moet uitbeelden, dat altans een schijn van handelen heeft. Waaruit bestaat nu de kern van Hamsuns Mysteries, een kern die niet verwijderd of aangetast kan worden, zonder dat het leven uit het geheel verdwijnt? Die kern is gebed in de houding van de centrale figuur in Hamsuns boek - Johan Nilsen Nagel - tegenover de hem omringende wereld. De wereld van mensen, natuur, dieren, omstandigheden.
Nagel wordt gekweld door het bevreemdende en vervreemdende besef van de onzekerheid in het bestaan; het eigen bestaan, het bestaan van andere mensen, van al het hem omringende. Voor die kwelling vindt hij in niemand en niets ook maar enig geruststellend tegenwicht. Gewaarwordingen, ervaringen, gedachten, wensen, illusies, teleurstellingen (tezamen de in elkander overvloeiende beproevingen van leven, lijden en dood) weven met elkaar de ‘Mysteries’ waaruit het bestaan (zie hierboven) zich vormt. Het is iets, dat tot volstrekte twijfel en wanhoop leidt. Nagel gaat er dan ook aan ten gronde.
Paul de Lussanet heeft kennelijk begrepen (in zelfkennis of uit intuïtie, daar wil ik buiten blijven), dat hij niet bij machte was om in eenzelfde orde van verbeelding zijn film te maken. Hij heeft daarom het mysterie losgekoppeld van Nagel en het weer verbonden aan het optreden van de andere personages. De mensen doen onvoorspelbaar. Er is bij De Lussanet meer sprake van grilligheden, vrouwelijke wispelturigheid en onvoorspelbaarheid, dan van bestaans-mysterie. Maar die karakterologische onvoorspelbaarheden in de verschillende figuren vinden nergens aanknopingspunten, zodat het totaal van de film in de lucht is komen te hangen.
Het kamerawerk in de film is zeer fraai, maar kan, met zijn suggesties van soms desperate landschappen, op zich ook al geen eenheid tot stand brengen met het mysterie in Nagel. Omdat de film in zijn dramatiek precies dat wezenlijk onmisbare heeft uitgeschakeld.
Het jongste produkt in de Nederlandse filmproduktie is de uiterst ambitieuze en pretentieuze film van René van Nie Doodzonde. Van Nie is een sterk ge-engageerde filmer, die alle moeite doet om de drift van zijn overtuiging in een film te laten overschuimen. Dat gebeurt ook in Doodzonde, maar de vlokken schuim zijn al op een lichte ademtocht weg te blazen. Wat over blijft is geen engagement, maar de wat armzalige ambitie om ‘een grootse film’ te maken. Een mislukte pose.
Van Nie heeft een film willen maken, die zich op verschillende niveaus beweegt: het niveau van het bittere herinneren, het niveau van de aanklacht, het niveau van de vervreemding van doorstane realiteit in verbeelding, het niveau van de veroverende en kleurrijke filmschepping. De schuld van het verleden (in sociaal en religieus opzicht) moet vereffend worden in de (sociale en religieuze) uitdaging van het heden. Om een verbinding tot stand te brengen tussen heden en verleden heeft Van Nie de figuur bedacht van een twaalfjarige jongen uit het verleden, die in het heden als een befaamd televisie-akteur fungeert.
De jongen is de zoon van een mijnwerker met bestofte longen, wonend in het oerroomse Zuid-Limburg, waar pastoors en paters volgens konventionele patronen de geestelijke en sociale lakens uitdelen. In een nauw en duivels verbond met de kapitalisten. De jongen, Marcel geheten, fungeert in het moderne deel van de film als een akteur, die in spel een protest-Kristus uitbeeldt, omringd door vrouwen die, volgens het stereotype bijbelbeeld, ‘de hoer van Babylon’ spelen. De vrouwen willen in het stuk emanciperen en verwisselen van rol met de priester.
De klou van de film is vervat in een gebaar van dood slaan: als Marcel geboren wordt (een lachwekkende geboorte-scène) slaat de moeder een kruisbeeld stuk op de arm van een kraamverpleegster, die zich verplicht acht om het kind door middel van een spuit nog in de moederschoot te dopen. In de film wordt op het niveau van het verleden een verklede weerwolf (duivel) doodgeslagen door woedende gelovigen; aan het slot van de film slaat de als priester verklede Marcel (daarvóór nog een gekruisigde Christus) een medespelende weerwolf met een kruis dood. Dat is het ‘komplete beeld’ van de uitwerking van een geboorte-trauma. Zotter kun je het niet bedenken. Uit alles blijkt, dat Van Nie heeft willen schokken. Maar een schok-pre-