Beeldende kunst
Amedée Cortier.
De vraag kan worden gesteld of het past in het kader van deze kroniek te handelen over een overleden schilder. Ons antwoord hierop luidt drievoudig: het werk van Cortier is onvoldoende bekend en gewaardeerd; de geest ervan is nog levenskrachtig en aktueel; in de pikturale visie van deze schilder ligt een boodschap besloten, waarover men zich dient te bezinnen om een aantal problemen van vandaag en morgen op te lossen.
Amedée Cortier overleed in februari 1976, nauwelijks 54 jaar oud. Hij was een door en door autentiek mens. Bescheidenheid bleef tot zijn dood één van de hoofdtrekken in zijn karakter. Maar niet minder opvallend was zijn vaste overtuiging, zijn geloof in een absolute kunst, zijn engagement voor een resoluut artistiek standpunt. Sukses, erkenning, waardering, financiële voorspoed bleven voor hem totaal bijkomstig. Hij week geen duimbreed af van zijn strenge principes en ging na 1960 onverstoord en vastberaden de zo moeilijke weg van de zuivere pikturale beelding.
Geboren te Gent op 4 oktober 1921 kwam Amedée Cortier tot ontwikkeling tijdens de ekspressionistische bloeitijd van de jaren dertig en de erop volgende, meer bespiegelende animistische periode. Zes jaar akademie in de afdeling tekenen en een studietijd aan het privé-atelier Lammens bezorgden hem een stevige technische basis.
De figuratieve werken van Cortier, ontstaan tijdens de jaren veertig, sloten aan bij de ekspressionistische en animistische richtingen. Hoewel ze eigenschappen van koloriet, materiebewerking en sfeer vertoonden, bevredigden ze de schilder niet lang. De in de grond romantische ingesteldheid van ekspressionisme en animisme, de sterk gevoelsmatige inslag, gericht op ontroering en charmeren, het effektvolle smeren met de verf, de sterke mate van willekeur in de technische behandeling van de materie, het waren zovele bezwaren die de schilder tegen het eigen werk inbracht. Ekspressionisme en animisme, zo meende Cortier, hadden in de vorige jaren op glansrijke wijze hun aandeel bijgedragen, het kwam er nu niet op aan hun pogingen te herhalen, doch iets nieuws te brengen.
In 1949 begon het kubisme Cortier zeer sterk te boeien. Hij bestudeerde het grondig in de jaren vijftig, las de teorieën erover van André Lhote en de teksten van Piet Mondriaan over het neoplasticisme. Tevens verdiepte de schilder zich in de principes en de toepassingen van de gulden snede. Het gevolg hiervan was, dat er in zijn schilderijen een geleidelijke evolutie plaats had naar een meer beredeneerde en meer bewust konstruerende werkwijze. Zijn komposities huldigden een aantal kubistische principes. Zoekend naar een hechtere basis dan het loutere gevoel voor de konstruktie van een doek, deed hij eveneens een beroep op de gulden snede. Zowel in de stillevens als in de portretten berusten tal van verhoudingen tussen de vlakken en de onderdelen op de toepassing van deze eeuwenoude, als ideaal beschouwde maten.
Intussen grepen nog andere wijzigingen plaats: modellering en materie-effekten verminderden, een stevige strakke tekening, schonk een sterk grafisch karakter, de kompositie ontwikkelde zich meer in het platte vlak en bekommerde zich niet langer om de weergave van een trouwens volkomen illusoire derde dimensie.
Het was vooral via het stilleven, dat Cortiers evolutie zich voltrok. Doodgewone voorwerpen - glazen, kopjes, messen, een brood, een kan, vruchten - werden voor hem steeds meer puur schilderkunstige feiten. Eens volledig tot dat inzicht gekomen, kon hij
Amedée Cortier:
‘Ruit in rechthoek’ (acryl op doek, 195×130 cm, 1967, Museum van Hedendaagse Kunst, Gent).
de laatste stap doen: niet langer gebruik maken van de voorstelling van objekten, maar het doek rechtstreeks opbouwen met de pikturale elementen, lijn, vlak en kleur. Wanneer het gaat om zuiver pikturale relaties, om absoluut schilderkunstige betrekkingen en verbindingen, dan is inderdaad elke verwijzing naar een uit de Umwelt stammende vorm overbodig, zelfs remmend of misleidend.
Dat er, doorheen de twintigjarige evolutie van 1940 tot '60 een paar konstanten aanwezig waren, hebben Yves De Smet en Roland Jooris terecht aangestipt: ‘Bij hem wordt de figuratieve vorm achtereenvolgens geometrische figuur en kleurvlak. Bij hem blijven kleur en verhouding essentieel. In zijn nog figuratieve werken ligt het accent vooral op de vormelijke verhouding tussen de afgebeelde elementen en de wetmatige opbouw van de achtergrond.’
Konsekwent in zijn pikturale handelen en logisch met zichzelf is Cortier na 1960 de niet-figuratieve richting uitgegaan. Altijd verder uitzuiverend en het aantal kleuren en geometrische elementen reducerend, kwam hij tot