De Vossejacht: Te lange jacht.
Letterkundig bezien is ‘streekroman’ een vies woord geworden. In Nederland bestaat er zeker al zo'n tien jaar de neiging om ze van literatuurlijsten te weren. En de jongere middelbare scholieren, studenten en aankomende leraren-Nederlands zetten er uit zichzelf al geen Streuvels of Coolen meer op. Langzaam zijn ze via de twijfelachtige randgebieden uit de officiële literatuur verdwenen. In Noord-Nederland is er zelfs geen hedendaagse auteur van eerste klasse meer die ‘streekgebondenheid’ als tema nog in haar/zijn werk gebruikt.
In Vlaanderen is dat anders. Hoewel de streekroman op zich zo goed als dood schijnt, leidt ‘streekgebonden-zijn’ als tema een bloeiend bestaan, zij het minder bij Brabanders dan bij Oost- en Westvlamingen (historisch verklaarbaar). Men denke aan een topauteur als Monika van Paemel bij wie het altijd direkt onder het hoofdgegeven ligt. Men denke ook aan de Westvlaming Willy Spillebeen. De Vossejacht is, schrijft hij zelf op de achterflap van het boek, ‘het episch verhaal of testament van een streek en haar bewoners. Het hoofdpersonage van deze groots opgezette roman is inderdaad de “geboortestreek” van Jaak Tanasis (...). “De Vossejacht” is (...) tot op zekere hoogte autobiografisch. De streek waarin de gebeurtenissen spelen, een stukje West-Vlaanderen, wordt a.h.w. een symbool van de wereld en de geschiedenis van deze streek kan enigszins doorgaan voor de geschiedenis van deze tijd. In feite gaat het over twee generaties: drie vaders en drie zonen. Achiel, de boerenwerkman, staat er in hoofdzaak voor de Eerste Wereldoorlog; Maurice, de herbergier - kolenhandelaar - voerman, voor de Tweede Wereldoorlog; de vader van Jaak Tanasis, de boer, voor deze hele periode, maar toch in hoofdzaak als verslaggever van de naoorlogse periode. Men kan zelf stellen dat deze vaderfiguur, naast de streek, hoofdpersonage is van het boek.’
Neem ik deze woorden van Willy Spillebeen serieus, dan zou ik hem dan ook op twee sporen moeten zien werken: dat van de streek, en dat van genoemde personages. Dit is niet zo het geval. ‘De streek’ zie ik inderdaad in al haar uitvoerigheid (en het zal niet alleen de titel van de roman zijn, die onder het lezen steeds associaties met Vanden Vos Reynaerde oproept), Maar ze is statisch getekend en het werkelijke spel speelt zich af bij de bovengenoemde vertegenwoordigers van de generaties, waarbij dan ook nog de generatie van de ik-figuur bijgeteld moet worden, in vertelinstantie, proloog en epiloog.
Willy Spillebeen is een auteur die uitmunt in struktureren. Enige jaren geleden kon ik dat in dit tijdschrift al aantonen aan de hand van zijn Drie × drempelvrees: drie verhalen, in elkaar geweven in een weloverwogen knappe kompositie, - een opbouw waarin de afzonderlijke delen hun eigenheid bewaren en daarbovenuit, door invoeging in een groter geheel, nadrukkelijker zin krijgen.
Dit is ook het geval met
De Vossejacht.
Willy Spillebeen.
In een proloog legt men letterlijk de gangen van een vos bloot, grijpt men en doodt men het dier. Zo is het ook met de mensen uit de twee volgende hoofddelen, en met de vader van de ik-figuur in de Epiloog. Men (de oorlogen, ‘hogerhand’, het vrouwvolk, geheimzinnige aandoeningen) jaagt de kleine man op, die vlucht, maar aan het eind van zijn gangen grijpt men hem en doodt men hem vaak. Tussen de lotgevallen van de drie generaties bestaan verbluffende parallellen: effekt: er is geen ontkomen aan. Dit, gelardeerd door streekbeschrijvingen, en alle levenslessen die Spillebeen maar heeft kunnen optekenen, vormt de struktuur van het boek. De ikfiguur zelf (‘autobiografisch’ staat er op de achterflap) staat er enigszins beschouwend buiten, vaak. En valt er in die beschouwende passages kwa toon en struktuur uit.
Zo'n opzet en zo'n lading houden op zich voldoende in om er een boeiend geheel mee te bouwen. En vaak genoeg valt er bladzijden lang gefascineerd te lezen. Dat het gehéél echter de spanning mist die een roman van deze opzet en omvang pretendeert, wijt ik aan de vele vele herhalingen, en wijdlopigheden op plaatsen waar ze niet funktioneel zijn. Als Spillebeen zeker de helft in gezonde zelfkritiek