De greep op de geschiedenis.
Dit jaar is aan Louis Ferron (36) de Multatuliprijs uitgereikt, hem in 1977 toegekend door een jury bestaande uit de schrijvers Holsbergen en Harten en de kritikus Gaarlandt. Zij beoordeelden Ferrons derde roman De keisnijder van Fichtenwald als ‘een haast perfekt voorbeeld van hoe de verbeelding, gevoed door een indrukwekkende beheersing van de Nederlandse taal en door een gedegen kennis van zaken, de lezer weet mee te nemen naar ruimtes, waar feiten en kennis zijn omgezet in literatuur’. Geen geringe loftuiting en als de prijs wordt opgevat als de bekroning van de eerste fase in het werk van de Haarlemse auteur ook terecht, want de romans Gekkenschemer (1974), Het stierenoffer (1975) en De keisnijder van Fichtenwald (1976) zijn niet alleen op zichzelf staande werken, maar vormen ook een trilogie waarin de recente Duitse geschiedenis wordt behandeld. De eerder verschenen dichtbundels Zeg nu zelf, is dit ontroerend (1967) en Grand Guignol (1974) ademen al wel dezelfde sfeer, maar de vorm om als een schrijvende regisseur met enige vooraanstaande historische figuren als middelpunt de geschiedenis te herinterpreteren vond Ferron pas in zijn prozawerk. Als de politieke gebeurtenissen die de loop van de geschiedenis bepalen een muur vormen dan gaat het Ferron om de kiezels die wel tot het fundament behoren, maar niet het aanzien en de kracht van het bouwwerk bepalen. Vanuit deze opvatting is het te verklaren dat hij bekende persoonlijkheden (Ludwig II, Mahler, Freud, Céline, Wittgenstein) als aan de handeling bijdragende personages kiest, omdat zij juist bij uitstek de gezichtsbepalende figuren uit een bepaald tijdvak zijn. Het uitlichten van deze grootheden uit de historische kontekst betekent dat de waarde die zij hebben in het oeuvre van Ferron vooral een symbolische is. Geschiedenis is voor Ferron geen dialektisch proces, zijn
interpretatie is veel eerder Freudiaans gekleurd. In Het Stierenoffer heeft Ferron om zijn bedoelingen helder tot uiting te brengen de handeling gesitueerd op een landgoed Wiesen in Duitsland. Het zijn de jaren na de Eerste Wereldoorlog, de politieke konsternatie in de Weimarrepubliek was groot, de elkaar bekampende partijen talrijk. Op het landgoed wordt de skepter gezwaaid door Von Salz die zijn voormalige soldaat Florian een baantje bezorgt. Otto, de Joodse schoonzoon van Von Salz poogt op een wetenschappelijke manier de inferioriteit van joden en vrouwen aan te tonen. Met Otto is het alleen Florian die aan het sterfbed van Von Salz een vleermuis uit diens mond ziet verschijnen, die weldra de proporties zal gaan aannemen van een reusachtig monster. De parallel met de opkomst van Hitler, eerst in kleine kring en nauwelijks naar de werkelijke waarde geschat en later de allesoverheersende diktator uit de jaren dertig, is duidelijk. In Gekkenschemer en Het stierenoffer vormen uitgebreide natuurbeschrijvingen die een duidelijke funktionaliteit moeten ontberen een bestanddeel van het werk. Misschien vallen deze naar mooischrijverij tenderende passages toe te schrijven aan Ferrons vroegere arbeid - hij was copywriter op een reklamebureau - Dit is echter geenszins denigrerend bedoeld: het schrijven als ambacht beheerst Ferron tot in de finesses, al bezwijkt hij, maar dat moet nog worden aangetoond, voor de verlokkingen van dat ambacht.
De eenheid van tijd (Bismarckperiode, na-oorlogse jaren twintig en Tweede Wereldoorlog) is afwezig in Ferrons nieuwste produkt: Turkenvespers (1977). De kronologisch oplopende lijn werd daarmee een halt toegeroepen en ook het dekor verschoof van het Duitse naar het Middeneuropese, of misschien zelfs de Westeuropese kultuurgeschiedenis in algemenere zin. Een logisch vervolg op de trilogie zou de huidige situatie in de Bondsrepubliek zijn geweest, maar Ferron zelf achtte de afstand die hij tot dat onderwerp bezat nog te gering. Het geordende van de trilogie (het hof van de homofiele Ludwig II, het landgoed Wiesen, het gekkengesticht Fichtenwald) is in Turkenvespers totaal verdwenen, maar de indruk dat er van een abrupte overgang sprake is, is onjuist; geleidelijk werd in het werk van Ferron al een zekere vormeloosheid en een gelaagdheid zichtbaar, een ontwikkeling die kulmineert in de zeer omvangrijke nieuwe roman. Veel verder kan Ferron, dunkt me, niet gaan, want dan is de komplete onleesbaarheid, door het chaotische verhaalgepuzzel veroorzaakt, bereikt en niet, zoals Ferron denkt, de ruimte voor de eigen interpretatie van de lezers vergroot. Het kader voor die interpretatie behoeft niet dwingend te zijn, zoals in de kasteel-of doktersromans, of, maar minder sterk in veel werken waar een auktoriële verteller het woord voert, maar ook niet zo diffuus als het geval is in de laatste loot aan de Ferronstam.
Turkenvespers bestaat uit twee grote delen, Kaspar en As, gevolgd door een miniem derde deel, Hollywood Inc. Kaspar bevat dertien hoofdstukken, As aar liefst zevenentwintig. Binnen de hoofdstukken zijn nog fragmenten te onderscheiden die een wisseling van plaats, persoon of handeling aangeven. Een echt verhaal met een afloop wordt in Turkenvespers niet verteld, het boek is een mengeling van verhaalhandeling, flashbacks, kommentaren, filmfragmenten en dromen. Hoofdpersoon van het boek is een buitenstaander die om aan een identiteit te komen zijn naam moet stelen van Kaspar Hauser, de welbekende vondeling uit de vorige eeuw. Hij beweegt zich in