Literatuur
Jan Wolkers: De kus.
Wie eind vorig jaar langs een Amsterdamse boekwinkel kwam, kon het niet ontgaan dat er een nieuwe Wolkers op de markt was: hoog gestapeld lag De kus in de roze-rood-paarse omslag op lezers te wachten. En alsof een rekordoplage van 90.000 eksemplaren op zichzelf geen voldoende publiciteit was, werd bovendien bekend gemaakt dat Jan Wolkers met zijn uitgever gebroken had. Laurens van Krevelen, direkteur van Meulenhoff, had achter Wolkers' rug om het manuskript van De kus aan Wim Zaal gegeven, die half november in Elseviers Magazine met een gefingeerd interview met de auteur uitpakte, waarin hij onder andere een verandering in het oorspronkelijke manuskript citeert (Haagse Post, 3-12-1977).
Veranderingen in het manuskript zijn een gewoon verschijnsel bij het ontstaan van een boek. Meestal blijven ze slechts binnen de uitgeverij bekend, maar soms zijn ze ook voor de lezer toegankelijk, met name als er voorpublikaties verschijnen. De publiciteit voor De kus begon in feite in december 1975 en werd precies een jaar later hervat, telkens met een voorpublikatie in Vrij Nederland.
De eerste voorpublikatie werd gepresenteerd als ‘verhaal’ en is het eerste hoofdstuk van het boek geworden (Vrij Nederland, 20-12-1975). Naast enkele lichte wijzigingen betreffende de duur van de reis, het aantal en de namen van de medereizigers, het beroep van de ik-figuur (oorspronkelijk: ‘Een lul die op een kantoortje was achtergebleven. Die ervan droomde een knap stinkerdje in de literatuur te worden’, in het boek: ‘Een zak die in Holland was achtergebleven. Daarom dook ik zo snel mogelijk het huwelijk in en haalde mijn tekenakte. Lul van een tekenleraar.’, p. 19-20) werden aan de definitieve versie toegevoegd: de titel Eerste dag met het reisschema van die dag; de karakterisering van Bob, de vriend van de ik-figuur, als de suksesvolle manager, die in Amerika Nederlandse kunstboeken verkoopt en ‘in een wolk van mannelijk parfum’ (p. 18) gehuld is; het boek van Mario Praz, The Romantic Agony, ‘dat ik al jaren van plan ben te lezen en waar ik nu eindelijk toe hoop te komen’ (p. 22).
Bij de tweede voorpublikatie, De vijfde dag, is er sprake van ‘het nieuwe, zeshonderd pagina's dikke, boek (...) opgebouwd uit achttien delen, waarin steeds één dag van een reis door Indonesië wordt beschreven’ (Vrij Nederland, 25-12-1976). Een vergelijking van deze voorpublikatie met het vijfde hoofdstuk van de roman laat eksemplarisch zien hoe de auteur het oorspronkelijke manuskript (600 p.) voor de uiteindelijke publikatie (400 p.) heeft ingekort: minder aandacht voor het reisgezelschap, nog kortere zinnen, herinneringen in telegramstijl.
In Wolkers' autobiografische dokumentaire Werkkleding (1971) hebben vier bladzijden betrekking op Indonesië anno 1970 (p. 226, 227, 231, 232). Onder de afbeelding van het vliegtuigticket van de schrijver en foto's van hem met inlandse vrouwen staat volgende zin: ‘Ik vind niet dat je in een land als Indonesië met vakantie of op staatsiebezoek kunt gaan. Ik moest er zijn voor mijn werk. Miljoenen doodarme hardwerkende mensen en enkele schatrijke generaals. De korruptie kwam de riolen uit. Geen land om krokodilletranen boven een krokodillenput te huilen’ (p. 226). Hoewel dus een reële reis aan het boek ten grondslag ligt en er zelfs de kronologische struktuur van bepaalt, is het niet toelaatbaar de ik-figuur met de auteur te identificeren. Als schrijver (in de eerste versie) of als tekenleraar, hij blijft met understatement gekarakteriseerd als een lul die zijn heil zoekt in navolging van de door hem bewonderde vriend, die natuurlijk als figuur in het boek evenzeer een afsplitsing van de auteur is.
De struktuur van De kus is eenvoudig: 17 genummerde hoofdstukken of ‘dagen’, telkens voorafgegaan door een reisschema van tien tot veertien regels, waarin in de stijl van een reisbureau het verloop van de reis van vrijdag 19 juni tot zondag 5 juli 1970 wordt geschetst. Het boek eindigt niet op Schiphol, maar met de laatste tussenlanding in Athene.
De hoofdstukken zijn gemiddeld 23 bladzijden lang, waarbij opvalt dat ze onderverdeeld zijn in stukjes van gemiddeld ongeveer één bladzijde. De kronologische volgorde van het verhaal wordt slechts af en toe onderbroken door (hoofdzakelijk) jeugdherinneringen, waarbij ook de zuster van de ik-figuur, Lia, een rol speelt, doordat ze van Bob zwanger is geweest. De kus uit de titel duikt meteen aan het begin van het boek op als de hartstochtelijke afscheidsomhelzing van de twintigjarige onafscheidelijke jeugdvriend Bob, die vijfentwintig jaar geleden als vrijwilliger naar het toenmalige Nederlands-Indië kon vertrekken, terwijl de ik-figuur in Nederland moest achterblijven. Zijn herinnering aan die kus is nu vermengd met schaamte en verwarring. Toch is De kus geen boek over een homoseksuele verhouding, ook al gaat de aandacht van de ik-verteller voortdurend naar zijn vriend, wiens lichaam even minutieus als de Indonesische landschappen wordt beschreven. Het reisgezelschap, acht dames en acht heren - ‘die vergrijsde kudde welgedane burgers’ (p. 53) - dient eveneens als entoerage.
Naarmate de konfrontatie met zijn Indisch verleden sterker wordt, groeit Bobs neiging om zijn hele situatie van steeds voortschrijdende fysieke aftakeling en toenemende melancholie in de lektuur van The Romantic Agony te herkennen. Zo dienen deze beschrijvingen uiteindelijk