| |
| |
| |
Het Vlaamse beeldverhaal sinds Wereldoorlog II
Danny De Laet
Geboren in 1944 te Bergen (prov. Henegouwen). Studies aan de Hogere Technische Leergangen Bibliotheekwezen. Tans in het uitgeversbedrijf werkzaam. Publiceert voornamelijk over film en science-fiction. Auteur van Het Beeldverhaal in Vlaanderen (1977) en van Nachtelijke Gedaanten, een antologie van Nederlandse fantastiek.
Adres:
p.a. Pothoek 21, 2000 Antwerpen.
Hoe is het met het Vlaamse beeldverhaal anno 1978 gesteld? De publiciteit die in het jongste decennium aan het verschijnsel is gewijd, wekt verbazing. In het buitenland schenkt men niet de minste aandacht aan het Vlaamse beeldverhaal. Buitenlandse tentoonstellingen ignoreren onze produktie. Het gevolg is dan ook dat wat in Vlaanderen (en vaak ook in Nederland, Engeland en Zweden) gepresteerd wordt, onbekend en onbemind blijft. Twee faktoren spelen hierbij een rol: het nationaal, eigen karakter van een deel van de Vlaamse stripproduktie enerzijds, het opgaan in een meer universeel kader van bepaalde Vlaamse tekenaars die voor Frans-Belgische of buitenlandse uitgevers werken anderzijds.
| |
De pioniers (1921-1940).
In de periode voor Wereldoorlog II zijn er enkele Vlaamse tekenaars, die in de ontstaansperiode van het Europese beeldverhaal een rol spelen. Men maakte toen een tweevoudig verschijnsel mee: het omschakelen van volksprenten naar beeldverhaal en het verschijnen van publikaties voor kinderen. Het beeldverhaal ‘an sich’ deed slechts heel langzaam zijn intrede. Engeland gaf in elk geval de toon aan. In dat land verschenen niet alleen de eerste volwaardige strips, maar ook vrij interessante jeugdbladen (o.a. Comic Cuts). Bij ons was het de Antwerpse uitgeverij Patria die de eerste Vlaamse - en zelfs Belgische - jeugdpublikatie uitgaf, waarin strips opgenomen werden: De Kindervriend (1913).
Van een eigen stripproduktie was er toen in ons land nog geen sprake. Het duurde immers tot 1929 voordat Hergé aan zijn karrière begon in de schaduw van Le XXième Siècle. Hij volgde dan de pionier Alain Saint-Ogan op, die met Zig et Puce internationale roem oogstte. Vreemd genoeg werd Hergé in feite voorafgegaan door de Antwerpse schilder en karikaturist Georges Van Raemdonck. Hij tekende
| |
| |
Fragment uit ‘Bulletje en de Bonestaak’, getekend door Georges Van Raemdonck en gepubliceerd in het Nederlandse dagblad ‘Het Volk’.
de langdurige reeks Bulletje en de Bonestaak voor de Nederlandse krant Het Volk (1921). De Nederlander A.M. de Jong zorgde voor de tekst. Men heeft lange tijd Van Raemdonck als een Nederlander beschouwd en nu nog - hij overleed in 1966 - wordt zijn betekenis en zijn talent bij ons genegeerd. Ten onrechte. Na de oorlog tekende hij nog een viertal stripverhalen (onder meer Tijl Uilenspiegel) op tekst van zijn vriend L. Roelandt. Zijn werk was blijkbaar te volwassen voor een publiek dat in de ban was van Suske en Wiske en Nero. De vader van de Vlaams-Nederlandse strip was in elk geval een Antwerpenaar.
Pas in de jaren dertig zetten een aantal tekenaars de eerste stappen op de weg van het Vlaamse beeldverhaal dankzij het suksesrijke verschijnen van jeugdbladen. In die tijd maakte het beeldverhaal in de Verenigde Staten een grote evolutie door; het avontuur kreeg de vrije teugel in science fiction, ridder- en jeugdverhalen (Brick Bradford, Flash Gordon, Mandrake, Prince Valliant), die heel spoedig naar Europa overwaaiden. Hoewel dit krantestrips waren, dus voor volwassenen, kregen zij bij ons slechts een kans via nieuwe stripbladen, die men uitsluitend uitgaf voor kinderen. In Vlaanderen ontstonden op die manier Bravo en Ons Kinderland, en kreeg het weekblad Ons Volk er een jeugdsupplement Ons Volkske bij.
In Bravo tekende de ekspressionistische schilder Frits Van den Berghe (naast de Nederlander Tadema), één van de weinige lokale tekenaars die een kans kregen, de verhalen van Edmund Bell, waarvoor John Flanders de scenario's schreef. Zijn vroege dood onderbrak deze toch maar weinig opwindende reeks. In Ons Kinderland verscheen werk van twee andere tekenaars. F. Hermans tekende avontuurlijke, maar erg schematisch opgezette verhalen en F. Van Immerseel de weinig interessante gagstrip De lotgevallen van Jansens. Hermans werkte ook voor Ons Volkske, dat hij van begin tot einde, met uitzondering van de buitenlandse strip Adamson, voltekende onder het pseudoniem Pink. Na de oorlog zette Hermans nog een korte tijd zijn karrière als striptekenaar voort en stapte toen naar het uitgeversbedrijf over.
Geen van deze pioniers leverde Werk van blijvende waarde. In vergelijking met de buitenlandse produktie zijn hun strips vrij stuntelig en met uitzondering van enkele lokale aspekten zijn ze nu ongenietbaar geworden, wat bewijst dat ze het nivo dat Van Raemdonck haalde, niet konden handhaven. We staan hier voor de eerste pogingen om met een Vlaamse stripproduktie van wal te steken. Hun werk mogen we dus niet te streng beoordelen. Zij oefenden ook geen invloed uit en er kwam geen traditie noch een school uit voort. Dit zou pas gebeuren met de generatie van na de Tweede Wereldoorlog.
| |
De Vlaamse school (1940-1960).
Ondanks de papierschaarste na de bevrijding en het feit dat toen ook een aantal tijdschriften, jeugdbladen en kranten verboden of onder toezicht werden geplaatst, werd toch een ware vloedgolf nieuwe publikaties uitgebracht. De Amerikaanse produkten moesten plaats maken voor die van de tekenaars van eigen bodem die de hen geboden kans grepen. Een aantal nieuwe of opnieuw gepubliceerde
| |
| |
1.
De hoofdfiguren uit Vandersteens ‘Suske en Wiske’.
V.l.n.r.: Lambik, Wiske, Jerom, Suske, tante Sidonie.
2.
Zelfportret van Marc Sleen met Nero, de held uit zijn strips, op de achtergrond.
jeugdbladen, die van Frans-Belgische oorsprong waren, brachten toen ook een Vlaamse editie uit: Bravo, Wrill, Tintin met Kuifje, Mickey-Magazine, voorafgegaan door Story, de Heroic-Albums en nog enkele andere. Voor ons zijn deze publikaties niet interessant, omdat ze weinig of geen werk van Vlaamse tekenaars bevatten. Bovendien is er van beïnvloeding geen sprake, altans niet in de eerste jaren. Wel belangrijk zijn de bladen Ons Volkske en nadien 't Kapoentje en Kleine Zondagsvriend.
In deze bladen ontwikkelden zich de talenten van respektievelijk Vandersteen, Sleen, Goossens en De Moor. Via hun produktie in kranten en nadien via de publikatie van hun albums oogstten ze roem. De krantestrip beoogt een ander publiek en heeft een ander karakter dan de strip van de jeugdbladen. De hoofdkenmerken van de Vlaamse School zijn juist die van de krantestrip: zwart-wit strips, humor en avontuur, hekelende en satirische inhoud. Als stylistische kenmerken vallen de schematische tekening en de lokalisatie op (de eerste beeldverhalen van Sleen, De Moor en Vandersteen spelen zich af te Antwerpen, Brussel, Leuven en Gent).
Strips van Sleen, De Moor en Vandersteen verschenen tegelijkertijd in Ons Volkske. In die jaren worden de eerste stripseries geboren: Suske en Wiske en De familie Snoek van Vandersteen, Van Zwam van Sleen en Snoe en Snolleke van De Moor.
Vandersteen, geboren in 1913 en dekorateur-etaleur van beroep, debuteerde tijdens de oorlog in Wonderland, toen nog supplement van De Dag. Voor Ons Volk tekende hij de reeks van Piwo, het houten paardje, waarvan drie albums verschenen. Na de oorlog tekende hij in Ons Volk een reeks verhalen van verschillende genres (science fiction, detektive en ridderromantiek). Suske en Wiske startte op 3 maart 1945 onder de titel Rikki en Wiske in De Nieuwe Standaard. In het tweede verhaal moest Rikki, Wiskes broer, verdwijnen voor Suske, die door Prof. Barabas op het eiland Amoras toevallig ontdekt werd.
Marc Sleen (anagram van Neels), geboren in 1920 te Gent, begon met het striptekenen in 1944. Hij debuteerde in Ons Volk met een poëtisch verhaal, dat nog grote invloed van de spotprent verraadde. Hij startte in De Nieuwe Gids met de avonturen van detektive Van Zwam die kort daarop als hoofdpersonage de plaats moest ruimen voor zijn domme assistent Nero. Sleen kende ook veel sukses met zijn nevenreeksen (zuivere gagplaten): Piet Fluwijn en Bolleke, Oktaaf Keunink e.a.
Bob De Moor was veelzijdiger. Op aanvraag
| |
| |
Johnny, de stripheld van Demoen.
van J. Luyckx begon hij te werken voor de Kleine Zondagsvriend, waar hij Ray Goossens, met wie hij tijdens de oorlog in een tekenfilmstudio had gewerkt, terugvond. Goossens die de Disney-stijl trouw bleef, tekende o.a. vermakelijke avonturen van Tijl en Lamme en Tsjoem de papegaai. Hij keerde na enkele jaren het beeldverhaal de rug toe en legde zich uitsluitend toe op de kommerciële tekenfilm. De Moor volgde Goossens hierin niet. Hij startte in Kleine Zondagsvriend met Bartje, de scheepsjongen, een rauw realistisch verhaal, en met het leuke Prof. Hobbel en Sobbel. Nadien volgden nog tal van komische of avontuurlijke verhalen die hij voor Ons Volk, Ons Volkske en andere bladen tekende.
Het typische bij deze drie grootmeesters, die ongewild het stripgenre bepaalden, was de eenvoudige, sappige humor en kolder die soms tot het absurde werd doorgetrokken. Ook de goed gebouwde scenario's en de typische lokalisatie met de herkenbare dekors waren kenmerkend voor hun strips.
Een aantal feiten waren echter niet gunstig voor een voortdurende evolutie van het stripverhaal. Ons Volkske verdween ten koste van 't Kapoentje waarvoor alleen nog Sleen bleef werken. In 1950-1951 ging dit blad van De Nieuwe Gids (Brussel) over naar Het Volk (Gent), die het niet langer als een onafhankelijk blad, maar als een krantesupplement uitgaf. Marc Sleen bleef met zijn gagreeksen Piet Fluwijn en Bolleke en De lustige kapoentjes de hoofdtroef van het blad. Ook de Gentenaar Buth (Leo De Budt) met zijn Thomas Pips-reeks en enkele Nederlandse tekenaars (Piet Wijn en H. Sprenger) werkten aan het 't Kapoentje mee. In 1949 lanceerde men een nieuwe versie van Ons Volkske. Vandersteen en De Moor werden er de belangrijkste medewerkers van. Voor Vandersteen en ook voor Sleen bleef de krantestrip echter het belangrijkste. Vandersteen beperkte zich tot stripseries die eerst in de krant of in een weekblad werden uitgeprobeerd en daarna in albums werden uitgegeven. Hij werkte zeer vroeg reeds met assistenten en zette later een eigen studio op. Uit die periode van hoogkonjunktuur dateert de Tijl-Uilenspiegelstrip die na twee verhalen niet meer werd voortgezet.
De Moor zette met zijn zwager ook een eigen studio op die vijf tot zeven strips per week leverde. Toen na onenigheid de studio opgedoekt werd, ging De Moor werken voor Ons Volkske en Kuifje. Later kwam hij bij Studio Hergé terecht, wat hem niet belette eigen werk te scheppen. Zijn Barelli figuur is tans nog een van de meest populaire striphelden uit Kuifje.
| |
Zonneland.
Een tijdschrift waar men doorgaans weinig over spreekt is Zonneland dat omstreeks 1920 gelijktijdig met de Franse editie Petits Belges ontstond, maar waarin
| |
| |
De hoofdfiguren uit de Jommeke-strip van Jef Nijs.
pas in de jaren dertig stripverhalen een bescheiden plaats kregen. De bekende tekenaar Joseph Gillain, alias Jijé, maakte in Zonneland zijn debuut met Wietje en Krol (Blondin et Cirage). Tijdens de oorlog debuteerde ook de jonge Renaat Demoen in dit blad met de kleurenstrip Jack Persson. Na de bevrijding nam het blad een nieuwe start en groeide in korte tijd uit tot een volwaardig stripen jeugdblad. Aangezien het blad alleen als schoolabonnement te krijgen was, was de weerklank ervan vrij gering. De eerste grote serie van Demoen in Zonneland was Spits, naar het scenario van René Guisolles, waarop dan de Johnny-reeks volgde. Johnny zwerft door het land, van dorp tot dorp, door de oorlogsomstandigheden van zijn familie gescheiden, en om aan de kost te komen laat hij zijn aapje kunstjes opvoeren. In Het geheim rond de spookput, een van de beste verhalen uit de reeks, vindt de jongen zijn zusje Annie terug, en in In het land van de grote angst (1950) vinden beiden hun moeder terug, die in een land achter het IJzeren Gordijn geleefd had. Deze verhalen - acht in totaal en verschenen tussen 1947 en 1954 - hebben nog steeds niets aan waarde ingeboet en blijven door hun toon, humor, realiteitszin en opmerkelijke grafische kwaliteiten genietbaar. Deze verhalen halen hetzelfde nivo als die van Sleen, Vandersteen en De Moor, populair werd hij er echter niet mee omdat hij op een ander publiek mikte. Met uitzondering van De Zwarte Veroveraar, een strip over het leven van pater De Smet bij de roodhuiden, waarvoor John Flanders het scenario schreef, zijn zijn overige verhalen gekenmerkt door vrij zwakke scenario's.
In eigen kring gewaardeerd maar daarbuiten even miskend als Demoen was de in België bevestigde Engelsman Gray Croucher, die in Disney-stijl dierenverhaaltjes en tevens enkele boeiende avonturenverhalen tekende. Tot kort voor zijn dood tekende hij het zeer populaire Rikske en Fikske.
Andere auteurs die Zonneland groot maakten, zijn J. Waterschoot, Jacques Laudy, Rik Clément, Buth, F. Craenhals en Atgil, Berck, Jean-Pol en Jef Broeckx. Als stripblad heeft Zonneland veel van zijn vroegere verdiensten verloren. Het koos voor een meer didaktische aanpak die op zich wel te waarderen is maar ten nadele van de stripbijdrage doorgevoerd werd.
| |
De kentering.
De neergang van het stripblad Zonneland begon in de jaren vijftig. Maar Zonneland stond niet alleen. Ook Wonderland, dat in 1949 ontstaan was, verdween reeds in 1950. Dit blad bevatte Amerikaanse strips van goede makelij, maar moest deze, door financiële omstandigheden gedwongen - de hoge kostprijs van deze strips en het lage oplagecijfer van het blad -, vervangen door minder waardevolle lokale produkten. Het mocht niet baten, want het blad verdween korte tijd daarna toch. Uitgever Hoste maakte een zelfde ervaring mee. In 1952 lanceerde hij Pum Pum dat, op krantepapier en -formaat gedrukt, een staalkaart bood van de toenmalige Hollandse school: Sprenger, Wijn en Kresse. De Vlaamse lezer was een op dat formaat en bovendien in zwart-wit opgemaakt blad, niet gewoon zodat Pum Pum enige tijd later tot krantesupplement gedegradeerd werd, totdat het in het begin der jaren zestig ophield te verschijnen. Ook Kleine Zondagsvriend werd een krante-supplement van de Gazet van Antwerpen. Het enige blad dat overbleef, was Ons
| |
| |
Dees Dubbel en Cesar uit de humoristische avonturenstrip van Rik Clément.
Volkske dat echter niets anders meer te bieden had dan overnamen uit de Franstalige uitgave Tintin/Kuifje. Voor de krant het Belang van Limburg dat ook een stripsupplement inschakelde, tekende de Antwerpse schilder en drukker Piet Tibos een zevental verhalen van Mongske en Sebbedeus. Deze strip kreeg niet de waardering waar hij recht op had en de tekenaar stopte ermee. Toen deze krant een jeugdsupplement uitbracht onder de titel Sneppeke, werden hoofdzakelijk Franstalige strips overgenomen. Ook De Standaard publiceerde een supplement Pats waarvoor Hurey (Hugo de Reymaeker) werk leverde. Na verloop van tijd moesten zijn produkties de plaats ruimen voor die van de Studio Vandersteen. Ohee, uitgegeven door de uitgeverij Het Volk, was tot voor kort nog het enige degelijke stripblad waarin jammer genoeg te weinig Vlaamse tekenaars publiceerden. Het blad moest het vooral hebben van vertalingen die soms een bedroevend laag peil haalden.
| |
Nieuwe figuren in de jaren zestig.
Zijn er in de jaren vijftig heel wat verschuivingen waarneembaar op het gebied van de publikaties, dan worden de jaren zestig gekenmerkt door de opkomst van nieuwe tekenaars. Sommigen debuteerden in de jaren vijftig maar hadden pas in het volgende decennium sukses. Zo is er bijv. Jef Nijs die debuteerde in 't Pallieterke en daarna een strip publiceerde in Het Handelsblad. Pas in de jaren zestig, toen hij als vervanger van Marc Sleen, die naar De Standaard overging, door Het Volk werd aangetrokken, had hij sukses met zijn serie over Jommeke die tans zeer hoge oplages haalt. Het sukses van Jommeke is hierdoor te verklaren dat deze strip zich in een handige kombinatie van eenvoud en fantasie tot de zeer jonge striplezer richt. In die tijd moet ook de opkomst van Pom (Jo Van Hove) met zijn Bert Bibber en Piet Pienter-strip in de Gazet van Antwerpen gesitueerd worden. In het zelfde dagblad publiceerde Bob Mau Kari Lente een zeldzaam staaltje van een vrouwelijke stripheldin.
Bij Het Volk werkte Rik Clément, tans hoofdredakteur van Zondagsblad, die eerst ridderepiek tekende met Ridder Reinhart en later humor en avontuur kombineerde in de serie Dees Dubbel en Cesar. Hurey, wiens grafisch talent vrij beperkt was, werkte voor Pats en Kuifje. Een andere belangrijke figuur is Karel Verschuere die lange tijd bij studio Vandersteen werkte en er vele series tekende (o.a. Bessy, Biggles en De Rode Ridder), maar er nooit in slaagde een eigen serie op te zetten.
In die jaren trokken de betere Franstalige bladen zoals Spirou en Tintin de jonge Vlaamse tekenaars aan. Na De Moor en Vandersteen drong nu ook Loeckx (pseudoniem van Jo-El Azara) na jarenlange arbeid op studio Hergé tot de Kuifje-kring door. Dat deed ook Berck (Arthur Berckmans). Hij debuteerde in Kuifje met Pechvogel
| |
| |
Jack Attaway en Sammy Day, striphelden uit de gelijknamige strip van Berck.
maar had pas veel later sukses in Spirou met Sammy Day en Jack Attaway. Voor een Nederlands blad tekende hij De Donderpadjes en hij was ook nog gelegenheidsmedewerker aan diverse kranten en Zonneland. Eddy Ryssack die op het ogenblik samen met Berck technisch gezien de meest begaafde tekenaar is, tekende voor Robbedoes Petrus Kwispedol en voor Sjors Brammetje Bram. Nu werkt hij nog uitsluitend voor buitenlandse bladen. William Van Cutsem is een andere Vlaming die onder het pseudoniem Vance al jaren voor Kuifje werkt. Hij tekent voornamelijk naar scenario's van Greg, Henri Vernes e.a. Zijn meest bekende reeksen zijn Bob Morane en Bruno Brazil. Opmerkelijke strips zijn ook Rodric en Ramiro waarin hij op vaardige wijze de middeleeuwen evoceert. Ook kartoonist Ploeg (Eddy Ploegaerts), die in Kuifje spitsvondige gagstrips tekent, mag in dit overzicht niet vergeten worden. Tenslotte is er Jean-Pol Vandenbroeck die sukses kende met de Bi-Bips en nadien met Kramikske. Humor en grafisch talent waren opvallende kwaliteiten van de toen opkomende tekenaars als Leo Fabri, Got (Gommaar Timmermans) en, zij het in mindere mate, HugoKé.
| |
Een nieuw decennium.
Een nieuw decennium loopt op zijn einde. Een evaluatie dringt zich op. Wat brachten ons de jaren zeventig? In vergelijking met het buitenland - intensieve stripstudie en stripmanifestaties - gebeurde bij ons bitter weinig. Het publiek legt iets meer interesse voor de strip aan de dag maar de pers komt aan die interesse niet tegemoet.
Sleen, Vandersteen en Nijs konsolideren hun verworven positie. Vandersteen is bovendien de man die regelmatig voor vernieuwing zorgt. Hij kreëerde een nieuwe Pats-figuur en de Robert en Bertrand-strip, een verbeterde en meer volwassen versie van Suske en Wiske. De populariteit van Sleen is niet gedaald maar zijn lezers klagen over het uitblijven van zijn nevenreeksen. Ook zijn sommige Neroscenario's zwak en komen de verhalen in het beperkte aantal pagina's niet tot hun recht. In studio Vandersteen heeft Jef Broeckx de Bessy-verhalen in handen genomen. Hij is een goed vakman maar moet toch onderdoen voor Karel Biddeloo die met veel talent en smaak van De Rode Ridder een fraai avonturenepos heeft gemaakt. Suske en Wiske wordt nu door Geerts getekend en geschreven. In 1978 liet De Moor een tweedelig album, De Onoverwinnelijke Armada, verschijnen dat na De Leeuw van Vlaanderen het tweede hoogtepunt van zijn karrière is.
| |
| |
Aanhef van de Bakelandt-strip van Hector Leemans, verschenen in ‘Het Laatste Nieuws’.
Ook Berck, Ryssack en Vance handhaven zich. Van Bob Mau verschijnen nog weinig albums, nadat de Standard Uitgeverij om onverklaarbare redenen de publikatie van zijn serie stopzette. Bij Het Volk werd Hurey vervangen door Karel Boumans terwijl Rik Clément aan zijn stripkarrière een einde wil maken. Stripbladen zijn er nog steeds niet en de tekenaars zijn daarom aangewezen op Franse, Duitse of Nederlandse bladen.
| |
Leemans - Merhottein.
In Het Laatste Nieuws maakten twee jonge tekenaars hun debuut. Hector Leemans (geboren 1950) voelt zich zowel aangetrokken door de realistische avonturenstrip als door de komische en schematisch getekende strip. Voor het weekblad Eppo (opvolger van Pep) tekent hij Circus Maximus en voor Het Laatste Nieuws op tekst van Daniël Jansens Bakelandt, een strip over de legendarische streekrover en plunderaar. Door Bakelandt af te schilderen als een vrijheidsstrijder belicht hij een nieuw facet van die figuur. Het is een levendige strip met pittoreske personages en ingenieuze plots.
Toen Bakelandt een sukses bleek, startte Het Laatste Nieuws met een tweede strip, De Familie Kiekeboe, een schematisch getekende humorstrip van Robert Merhottein die om den brode bij Vandersteen werkt.
Twee nieuwe strips, en dan nog in dezelfde krant, is wel een weelde, maar een eksklusief stripblad is er nog steeds niet. Een dergelijk blad, waarvoor een publiek bestaat, zou de tekenaars meer mogelijkheden bieden en de opgang van het stripverhaal in Vlaanderen bevorderen.
|
|