Werenfried van Straaten en Pater Lambertus Vandermeulen.
In het woord vooraf verantwoordt Florquin zijn werkwijze. Hij beschouwt zichzelf als ‘een tussenpersoon die de doorsneekijker vertegenwoordigt en die vragen probeert te stellen die de niet-specialist kijker (of lezer) wellicht ook zou stellen.’ Deze werkwijze houdt het gevaar in dat Florquin, door zich te sterk op de achtergrond te stellen, zich aan de goede wil van de te interviewen persoon overlevert. Dit is duidelijk vast te stellen in de gesprekken met Marnix Gijsen en Werenfried van Straaten. Eerstgenoemde verbergt zich voortdurend achter zijn autobiografisch oeuvre en Florquin spoort hem er allerminst toe aan een tipje van de sluier op te lichten. Het interview is dan ook meer verhullend dan onthullend. Het gesprek met de Spekpater is daarentegen zeer onthullend, zij het in slechte zin. Hij, die zichzelf ‘een jachthond Gods’ noemt, krijgt van Florquin vrij spel om op een niet bijster intelligente manier zijn anti-kommunistische ideeën te propageren. Hij maakt misbruik van het medium.
Wat de overige interviews betreft, vond ik in deze volgorde het boeiendst: Jan Vaerten, Wies Moens, Ward Ruyslinck en Lambertus Vandermeulen. Jan Vaerten, de autodidakt die de Biënnale in Venetië haalde, is een spontaan verteller die teoretische inzichten in de schilderkunst en praktische wenken met revelerende anekdotes weet te kombineren. De gesprekken met Wies Moens en Lambertus Vandermeulen bevatten interessante dokumentatie over de Vlaamse Beweging. Bij Ruyslinck is het vooral de visie op mens en maatschappij die aanspreekt, iets wat we in het interview met Hella S. Haasse - een aaneenrijging van romanintrigues die we overigens in vaktijdschriften ook kunnen vinden - missen. Het gesprek met Herckenrath, dat beperkt is tot een bespreking van zijn kunstwerken, lijkt me minder geslaagd omdat het kijkspel dat beeldende kunst nu eenmaal is in een boek niet tot zijn recht komt. René Goris, tenslotte, heeft de verdienste dat hij het wazige beeld van zijn broer Marnix Gijsen scherper weet te stellen.
Werner Duthoy.
Florquin J., Ten huize van..., twaalfde reeks, Davidsfonds, Leuven, 1976, 356 blz.