Prof. Pierre Brachin over ‘La langue néerlandaise’.
De auteur noemt zijn werk een ‘essay de présentation’ in de letterlijke zin van het woord, een poging om in een honderdzeventigtal bladzijden de Nederlandse taal voor te stellen aan een Franstalig publiek. Het boek moet meteen een antwoord geven op de vele vragen die de jongste decennia vanuit een groeiende belangstelling voor het Nederlands worden gesteld: Waar wordt Nederlands gesproken? Hoe komt het Nederlands aan zijn diverse benamingen? Wat is de relatie tussen het ABN en de Nederlandse dialekten? Hoe groot is de verwantschap tussen het Nederlands en de andere Germaanse talen?
In het eerste hoofdstuk schetst Brachin de geschiedenis van het Nederlands: de Frankische grondstof, de Gallo-romeinse beinvloeding, de dialektische komponenten, de voortdurende inwerking van de omgevende Europese talen (Frans, Engels en Duits) en de aksidentele ontmoetingen met andere Europese en met niet-Europese talen uit de kolonisatietijd; een verscheidenheid van elementen die aan het Nederlands een eigen, onloochenbare gestalte hebben gegeven. Brachin heeft deze gegevens, waarmee de Nederlandstalige lezers wel vertrouwd zijn, ingebed in hun politieke, sociaal-ekonomische en kulturele kontekst en ze rijkelijk geïllustreerd; daardoor wordt de lektuur van dit hoofdstuk een boeiende ontmoeting met de open en levende taal die het Nederlands is.
Een opmerkingetje: Handelend over de vernederlandsing van de Gentse universiteit en de taalwetten van 1932-1935 schrijft de auteur: ‘C'était le triomphe du monolinguisme.’ Hopelijk wordt dit feit door de Franstalige lezers in zijn kontekst gezien. Tenslotte is de eentaligheid van Vlaanderen er gekomen omdat de Walen de meertaligheid van België, dus ook van Wallonië, een ondraaglijke gedachte vonden!
In Eléments d'un portrait, het tweede hoofdstuk, ontdekt Pierre Brachin naast de sluitende spelling, twee grote kwaliteiten van het hedendaagse Nederlands: soepelheid en subtiliteit. De ontleding van de morfologie (in het biezonder van de -e van de adjektieven, de -n/-s van het meervoud van de zelfstandige naamwoorden) en van de syntaksis (de plaats van de werkwoordelijke vormen) bewijzen dat dit essay geenszins een afkooksel is van vergrauwde studies over het Nederlands, maar de vrucht van een bijdetijdse, scherpe observatie. Deze opmerking geldt evenzeer voor de rest van dit hoofdstuk dat handelt over het woordaksent, de verkleinvormen, de betekenis van het grammatikale genus en de twee zonderlinge woorden ‘er’ en ‘of’.
Wat Brachin zegt over de assimilatie lijkt me te summier en daardoor vertekenend: ‘Devan b, d et w, une consonne se sonorise..., dans huiswerk un z au lieu d'un s’ (p. 76). Vergelijk dr. E. Blancquaert, Practische uitspraakleer, 1953, p. 157: ‘Wanneer f-s-x gevolgd worden door een vocaal, w-j-l-r-m-n, worden zij stemhebbend of blijven zij stemloos; bv.: 't is wel [tlz wƐl]. maar even goed: [tls wƐl]. En met het recentere werk van R.H.B. De Coninck, Groot uitspraakwoordenboek van de Nederlandse taal, 1973, p. XXXIII: ‘...vóór w of j hebben alle medeklinkers neiging om stemloos te blijven. Dus bijv.: kieswet bij voorkeur stemloos ['ki:swƐt], maar toegelaten is ook stemhebbend ['ki:zwƐt]. De door Brachin geformuleerde regel geldt dus niet voor w, wel voor b en d (zie Blancquaert, o.c., p. 156 en De Coninck, o.c., p. XXXIII), al wordt deze regel niet in alle gewesten even konsekwent toegepast zoals Brachin het trouwens ook vaststelt op p. 125, waar hij schrijft: ‘Dans le vers de Jan Prins “Die UIT DE kust een EIND DE zee ingaan”, on prononcera au Nord uide et einde, et à l'Ouest uite et einte.’ - Verder stelt Brachin: ‘Devant m, n, l, r ou devant une voyelle, la spirante sourde devient sonore. Dans lees maar ou dans lees eens, on entend un z à la fin de lees. Dans half en half, le premier f se transforme en v.’ Blancquaert, o.c., p. 157 en De Coninck, o.c., p. XXXIII, laten ook in deze gevallen vrije keus.
Nord et Sud ou la dynamique de l'unité is de titel van het derde hoofdstuk; op zichzelf al een standpunt, dat door de meesten in Noord en Zuid trouwens wel wordt bijgetreden, maar de diskussie is daarmee niet uitgeput. Hoe krachtig mag de dynamiek zijn zonder de eenheid in gevaar te brengen? En wie of wat geeft de toon aan?
Brachin onderstreept in dit verband een paar belangrijke feiten: Er bestààt een algemeen Nederlands, er bestaat géén algemeen Vlaams; verruiming is mogelijk, ja wenselijk als die de duidelijkheid niet te niet doet, m.a.w. als die de kommunikatie niet verstoort. - Een rijk hoofdstuk over een delikaat onderwerp, belangrijker voor de Ne-