Filmleksikon der wereldliteratuur.
Vanaf de beginjaren van de filmgeschiedenis heeft de literatuur een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van het nieuwe medium. Belangrijke filmteoretici hielden zich bezig met de studie van hun onderlinge beïnvloeding. Zo wees de Russische kineast Sergei M. Eisenstein indertijd op de invloed van Dickens op de Amerikaanse filmpionier D.W. Griffith. Maar de literatuur voorzag de film vooral van de nodige verhaalstof. Hierbij merk ik op dat vaak op basis van derderangsliteratuur meesterlijke films werden vervaardigd en dat literaire meesterwerken meestal tot mislukte, teleurstellende verfilmingen leidden.
Niettemin bestaat er bij heel wat cineasten tot vandaag de dag een uitgesproken voorkeur voor de verfilming van literair werk. Dat deze tendens sterker tot uiting komt daar waar, zoals in Nederland en Vlaanderen, originele scenario's niet zomaar voor het grijpen liggen, spreekt voor zich. Maar ook talentrijke filmers en scenarioschrijvers blijven ervan dromen meesterwerken uit de literatuur in filmtaal te transponeren. Zo had de inmiddels overleden kineast Luchino Visconti (realisatior van Thomas Manns Der Tod in Venedig) zijn hoop gesteld op de verfilming van Marcel Prousts A la Recherche du Temps Perdu en hoopt R.W. Fassbinder, die met Effi Briest (Theodor Fontane) bewees iets af te weten van een volwaardige literaire verfilming, Alfred Döblins Berlin Alexanderplatz - in 1931 reeds verfilmd door Phil Jutzi - op het witte doek te brengen.
Dit alles illustreert de nauwe relatie tussen twee media, die omwille van de tegenstelling tussen filmische en verbale kodes, biezonder kompleks is. Al wie belangstelt in de verhouding filmliteratuur beschikt sinds kort over een onmisbaar basiswerk.
Inderdaad, enkele maanden geleden verscheen het derde en laatste deel van Johan Daisnes Filmografisch Lexicon der Wereldliteratuur. Dit derde deel vormt een supplement op deel I (A-K), verschenen in 1971, en deel 2 (L-Z), dat in 1975 van de pers kwam. Elk boekdeel bestaat uit een alfabetische filmografie op de auteursnaam, illustraties (stills), eveneens gerangschikt volgens de belangrijke auteurs, en tenslotte een register van alle genoemde titels (boeken en films), die verwijzen naar hun auteur.
De opzet van het viertalig werk (Frans, Engels, Duits en Nederlands) is volgens de samensteller ‘te illustreren hoe de hele literatuur het substraat vormt van de zevende kunst’. In een minimum van tijd kan men aan de hand van dit naslagwerk nagaan welke werken van een auteur in de loop der tijden werden verfilmd. Niet enkel de auteurs van romans, verhalen en toneelstukken, maar ook de literatoren en scenarioschrijvers van lange speelfilms en kortfilms, zowel voor film als voor televisie, werden opgenomen.
Johan Daisne wijst in zijn voorbericht van het eerste deel op de onvolledigheid van een dergelijk oeuvre, dat uiteraard steeds dient te worden aangevuld. Minder makkelijk is hij te volgen wanneer hij stelt dat deze onvolledigheid berust ‘op een keuze, die het allicht zijn subjectieve waarde verleent’, een opvatting die enigszins kontrasteert met het wetenschappelijk karakter van het geheel.
Desondanks is dit Filmografisch Lexicon een even unieke als boeiende encyklopedie, getuigend van een niet-aflatende interesse voor film en literatuur.
Johan Daisne (pseudoniem voor Herman Thierry, geboren in 1912 te Gent en in augustus 1978 overleden) is inderdaad steeds zowel bij literatuur als bij film betrokken geweest. Na zijn debuut als dichter kreeg hij vooral erkenning als grondlegger van het magisch realisme in de Nederlandse letteren. Op deze titel maakt hij aanspraak als auteur van inmiddels klassieke romans als De trap van Steen en Wolken (1942) en De Man die zijn Haar kort liet knippen (1948). Deze laatste roman had als basis voor André Delvaux' gelijknamige film van