kaans Koncilie ingrijpend hervormd werd. Op 21 en 23 mei presenteerde het koor in de Carolus Borromeuskerk zijn jubeljaarkoncert. Een hoogstaand programma met gregoriaans, koorwerken van Mendelssohn, Tinel, Wambach, Vyverman, De Vocht, Verrips, twee Coronation Anthems van Georg Friedrich Händel en het Te Deum für die Kaiserin Marie-Thérèse van Joseph Haydn werd op een verzorgde wijze voorgedragen.
Naar aanleiding van die jubelviering werd door de vzw. Choraelhuys een Gouden Jubileum Gedenkboek uitgegeven. Die publikatie, gewijd aan zes eeuwen koormuziek in de katedraal te Antwerpen, stijgt ver uit boven een gelegenheidswerkje. Natuurlijk bevat het boek de feestrede van Jozef Joris en de vele huldeblijken die het koor mocht ontvangen. Het is eveneens verlucht met meer dan zestig foto's, aangevuld met enkele herinneringsopstellen en een gedetailleerd overzicht van de werking gedurende de laatste vijftig jaar De hoofdbrok wordt echter gevormd door een drietal muziekhistorische bijdragen die streng wetenschappelijk volgens de jongste stand van de geschiedenis werden opgesteld. Zij maken van dit jubileumboek een uniek dokument, dat belangwekkend en nieuw materiaal bevat omtrent het muziekleven in onze gewesten.
Dr. Jacques Van Deun belicht de dertig motetten die van de zestiende-eeuwse Nederlandse polyfonist Severin Cornet bewaard zijn gebleven. Na een beknopte historische inleiding vermeldt de auteur de volledige lijst van die werken, verschaft details over het ontstaan en de funktie ervan, en bespreekt de tekstinhoud van enkele komposities. Tenslotte onderzoekt hij de muzikale stijl en vermeldt daarbij als voornaamste kenmerken: een vrij traditionele, diatonische en kontrapuntische schrijfwijze met bescheiden imitaties, waarbij meer aandacht wordt besteed aan de samenklank van het geheel dan wel aan de lineaire rijkdom.
Dr. Guido Persoons geeft de volledige lijst van kapelmeesters die in de Onze-Lieve-Vrouwekerk werkzaam waren van de zestiende tot de negentiende eeuw. Bij elke figuur verschaft hij enkele belangrijke gegevens over leven en werk, en waar mogelijk verwijst hij naar verder studiemateriaal.
De substantiële hoofdbijdrage van dit gedenkboek is de studie van dr. J. Van den Nieuwenhuizen, gewijd aan de koralen, zangers en zangmeesters van de Antwerpse katedraal gedurende de vijftiende eeuw. Zijn betoog is sterk gefundeerd en wordt gestaafd met betrouwbaar bewijsmateriaal, waaronder enkele opvallende archiefstukken. Hij weerlegt de vele vergissingen en verkeerde konklusies die vanuit de geschriften van o.a. Léon de Burbure en François-Joseph Fétis in de musikologische literatuur terecht zijn gekomen. De bewering als zou Antwerpen vanaf de dertiende eeuw ononderbroken beschikt hebben over een goed georganiseerd en zelfs indrukwekkend groot katedraal-koor verwijst hij naar het rijk van de legenden. Het enige wat over de beginperiode met zekerheid kan worden gezegd, is dat er in 1362 een groepje koralen in de O.-L.-Vrouwekerk aanwezig was, en dat hun aantal in 1401 verhoogd werd tot acht. Enkele jaren later kwamen daar nog twaalf zangers bij. Van een ensemble van tientallen uitvoerders - sommige auteurs gewagen zelfs van een zeventigtal - is nergens enig spoor te bekennen. Aan de hand van de bestaande rekeningen uit de periode 1430-1450 heeft dr. J. Van den Nieuwenhuizen een lijst opgesteld van de zangers die gedurende die periode bedrijvig waren in de katedraal. Onder hen bevindt zich Johannes Okeghem. Niet minder interessant en even grondig uitgediept is het hoofdstuk over de taak van de zangmeester en over de verplichtingen van zangers en koralen, en hoe zij voor die diensten vergoed werden. ‘De opdracht van de zangers en van de koralen bestond erin dagelijks de kapittelmis en het officie met diskant op te luisteren. Bepaalde gedeelten daarvan moesten door hen meerstemmig worden gezongen (...) Dat betekent dat op die ogenblikken de aanwezige kanunniken en kapelanen in de koorbanken alleen maar moesten luisteren, en zelf niet mochten zingen. Wanneer zij wel te zingen hadden in het officie, dan gaf de zangmeester, vooral
op de driedubbele en andere grote feestdagen, voor de psalmen en responsoria de toon aan.’ Geleidelijk aan werden de zangers en koralen dan ingeschakeld bij andere diensten en vieringen. Wie over de kerkmuziekpraktijk in onze gewesten gedurende de vijftiende eeuw enkele preciese en nuttige gegevens wil opdoen moet beslist deze goed gedokumenteerde studie raadplegen. Ze werpt een nieuw licht op de muzikale bedrijvigheid in de Antwerpse katedraal.
●
In het kader van het lentefestival te Hasselt bracht de Koninklijke Opera Nederland op vrijdag 2 juni 1978 de opera Orlando van Georg Friedrich Händel voor het voetlicht. Eigenlijk was dit een uitzonderlijke gebeurtenis, want bij ons krijgt men zo goed als nooit de gelegenheid een dergelijke barokopera te zien. Voorzover wij weten werd in de KVO te Antwerpen nog nooit een Händelopera opgevoerd. Wij begrijpen dan ook niet dat de voorstelling in het Kultureel Centrum te Hasselt zo weinig belangstelling trok. Onbekend maakt onbemind? Jammer, want de melomanen die verstek lieten gaan, hebben iets unieks gemist.
Zoals de meeste van de veertig opera's die Händel naliet, bezit ook Orlando (1733) weinig dramatische spanning. Buiten enkele ietwat geladen fragmenten bestaat het werk grotendeels uit