Ons Erfdeel. Jaargang 21
(1978)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdMonografie over Charlotte van Pallandt.
| |
[pagina 598]
| |
toonstelling van haar werk in zijn kunsthandel te Heusden (bij Den Bosch) aan de 79-jarige beeldhouwster mocht overhandigen. Een daad van niet eenvoudige rechtvaardigheid. Want Tegenbosch heeft, vijf jaar lang, soms onder vriendelijk maar hardnekkig verzet van de kunstenares, de gegevens verzameld voor de 157 beelden tellende oeuvrekatalogus. Dat verzet gold de volledigheid van de katalogus; de beeldhouwster had haars inziens minder geslaagde werken willen doen duiken in het donker van de anonimiteit. Het resultaat stelt de auteur in het gelijk. Ook de beelden uit de jaren '40, die Charlotte van Pallandt verwerpt als ‘estetisch’ zijn met grote ernst gemaakt; sommige herinneren aan Despiau bij wie de beeldhouwster in 1933 twee weken werkte. Het is juist hun klassicisme dat de kijker (-lezer) met des te meer respekt plaatst tegenover portretten als dat van Ro Mogendorff, Gisèle Waterschoot van der Gracht, Maud van Heemstra Koningin Juliana Koningin Wilhelmina en verschillende werken naar het model Truus Trompert. In deze beelden groeide Charlotte van Pallandt uit tot wat ze is: een van de beste portrettisten van de twintigste eeuw. Die maatstaf kan nu, dankzij dit boek, internationaal worden aangelegd. | |
Een opleiding in Frankrijk.Charlotte van Pallandt werd in 1898 te Arnhem geboren als barones en kreeg een geïsoleerde, zorgvuldige opvoeding van elkaar opvolgende goevernantes. In haar vrije tijd tekende ze veel, maar op haar wens naar de akademie te gaan, rustte in de adellijke familie een zwaar taboe. Min of meer vrij werd ze pas na een scheiding van een niet gelukkig, vierjarig huwelijk In 1926 volgde ze een jaar tekenen schilderlessen bij André Lhote te Parijs, die als kubist de nadruk legde op een hechte kompositie. Voor het probleem van de kleur bood hij, volgens
‘Maud van Heemstra-Whitall’ door Charlotte van Pallandt (1957).
Charlotte van Pallandt onvoldoende houvast. Terug in Den Haag, krijgt ze in 1929 technisch onderricht van de Belgische beeldhouwer Albert Termote.
In eigen atelier werkt ze daarna een jaar aan een grote Tors, die, hoewel uitgewogen en statisch, toch een innerlijk leven toont dankzij een samenstel van kontrasten. De enige die de rijkdom van het beeld zag, was de Belgische beeldhouwer Toon Dupuis; vrij algemeen werd het als te klassiek beoordeeld. Door Tegenbosch herontdekt en gerehabiliteerd werd de Tors in 1974 eindelijk in brons gegoten en gepolijst.
In 1933 was Charlotte van Pallandt al weer in Parijs en leerde ze wat Charles Despiau essentieel vond bij het opbouwen van een beeld. Wat haar o.m. bijbleef was de aandacht die hij vroeg voor de achterkant van het hoofd, voor de schedelvorm, voor de verhouding van hoofd tot hals. Bij de opvolger van Aristide Maillol aan de Académie Ranson, Charles Malfray, zou ze tenslotte het naar haar mening juiste inzicht in de taak van de beeldhouwer verwerven. Tegenbosch bekent dat het hem niet duideljk is wat ze aan deze mddelmatige beeldhouwer nu wel te danken kon hebben; pedagogische bekwaamheden zijn blijkbaar niet altijd aan beelden af te lezen. - Terug in Nederland zou Charlotte van Pallandt vanwege haar Franse opleiding in sommige kringen met reserve begroet wordenGa naar eind(2). | |
De figuren naar Truus Trompert.Van een middelmatige artieste groeit Charlotte van Pallandt in het begin van de jaren '50 uit tot een belangrijke beeldhouwster. Dit dankt ze mede aan het model Truus Trompert, haar aanbevolen door Frederico Carasso. Truus Trompert heeft model gestaan voor Mari Andriessen, Hildo Krop, John Raedecker, Carasso, V.P.S. Esser en Nic Jonk, maar heeft waarschijnlijk op niemand zo inspiratief gewerkt als op Charlotte van Pallandt; ‘elk, van haar houdingen was een beeld’ herinnert ze zich verrukt. In 1951 werkte ze met een dionysische intensiteit om alle beelden die zij meende te zien, opgebouwd te krijgen. Op één na zijn het kleine beelden, die stuk voor stuk iets van het rappe ontstaan van het modello meedragen. Ondanks hun beperkte formaat bezitten deze bronzen een monumentale kracht. Ze zijn minder klassiek dan die van Despiau of Maillol, spiritueler, flitsender, gewaagder; ze overrompelen.
Een van de kleinste en meest klassieke beelden is Zittende met opgetrokken linker knie (1952/4, brons, 13 cm.). Door de houding straalt de figuur welbehagen uit, zo los en ontspannen is de zit. De smalle taille zorgt, bij zoveel volle vormen, voor een zekere beweeglijkheid. De hand die tegen het hoofd leunt - bij de Grieken een houding voor diep nadenken of treuren - laat zien hoe Charlotte van Pallandt, weliswaar uitgaande van de zichtbare werkelijkheid, deze laatste toch dienstbaar maakt aan de eigen visie. Zo is de | |
[pagina 599]
| |
‘Gisèle Waterschoot van der Gracht’ door Charlotte van Pallandt (1966).
hand geen hand met vijf vingers, maar een soepel steunpunt, snel geboetseerd. Eerder een taktiel deel, teder, zeer organisch. De knieën en dijen reusachtig in hun monumentaliteit, doen de kijker vergeten dat hij een uiterst klein beeld voor zich ziet: Wel begrijpt hij dat Lambert Tegenbosch het nodig vond een kapittel te wijden aan ‘De monumentale stijl’. Alle details van de plastiek helpen mee om een beeld te vestigen van de vriendelijke, niet bekommerde reflektie. Van een bestaan in harmonie. | |
Het konstrueren.Over het tekenen van Charlotte van Pallandt schrijft Lambert Tegenbosch revelerende dingen. Hoe zij eerst de punten bepaalt waarbinnen het gebeuren van de tekening zal plaats vinden, over de lijnen die ze trekt tussen die punten, hulplijnen die grenzen betekenen. Vervolgens over de kontoeren. Hij spreekt in dit verband van ‘het proceskarakter’ van de tekeningen: de kijker kan ze in hun verschillende fazen op het blad zien ontstaan. Dit tastende, toch snelle tekenen is vóór alles bekommerd om de kompositie, zoals Lhote ooit leerde. In de monografie zijn eenentwintig tekeningen afgebeeld, waarvan veel over de hele bladzijde.
De tekenares onderwees de beeldhouwster. Zoals Charlotte van Pallandt al tekenend konstrueerde, was het haar een behoefte eerst de konstruktie van het beeld te beheersen vóór ze dit in plastische vormen opbouwde. Daarom vervaardigde ze meer dan eens konstrukties die voor haar de hoofdmomenten van een beeld in ribben en vlakken aangaven; daarna begon ze, gerustgesteld, aan het beeld zelf. Reikt Malfray, met zijn nadruk op de konstruktie, hier de hand aan Lhote? Als een tussenstadium tussen konstruktie en beeld zou men het bronsreliëf kunnen beschouwen dat Charlotte van Pallandt in 1963 van de dichter Jan Hendrik Leopold maakteGa naar eind(3); bovendien is het, met zijn eksperimentele karakter, waarschijnlijk een veel beter psychologisch portret van de zintuiglijk overbegaafde, sensibele dichter dan het realistische eksemplaar. Hetzelfde geldt voor het niet voltooideGa naar eind(4) beeld van F. Carasso (1969, brons, 47), dat alleen als portret onvoltooid kan heten, niet als beeld. | |
De portretten.De portretten die Charlotte van Pallandt vervaardigt zetten de lijn van de impressionistische traditie voort uit de school van Rodin. Dit erfdeel was in Frankrijk in handen van Antoine Bourdelle en Charles Despiau; in Nederland werd het, wat later, o.m. beheerd door V.P.S. Esser, Charlotte van Pallandt en Eric Claus.
De beste portretten die Charlote van Pallandt opbouwt, bieden eerder een beeld van het karakter dan van het uiterlijk, getuigen meer van een visie dan van het geziene. Beelden van een visie zijn o.m. de tekenares Ro Mogendorff (1968, gips, 66) en de schilderes Gisèle Waterschoot van der Gracht (1966, brons, 56). Het valt bij beide portretten op hoe belangrijk de stand van de hals is: bij Ro Mogendorff deemoedig naar voren neigend, zoals ook de ekstreem lange buste zonder borsten wijst op ouderdom, ingekeerdheid. De hals van Gisèle is alert opgericht, de kop heeft iets van een waakzame vogel; bij haar zijn de borsten hoog en kordaat opgehangen, konkrete en vitale sieraden. Niet vrij als deze twee beelden maar in opdracht vervaardigde Charlotte van Pallandt in 1957 het portret van Maud van Heemstra-Whitall (brons, 33). Een oudere vrouw met ingevallen gezicht, gerichte blik, verlengde hals. De techniek, niet zo impressionistisch als bij de beide andere portretten, is minder abondant. Door de sterke aksenten op slapen, jukbeenderen, kaak ziet de kijker waar de beeldhouwster onderhuids de hoofdmomenten van haar gedachte konstruktie heeft geplaatst; dit doorzicht verhoogt voor hem het inzicht in het karakter van de vriendelijke realiste die verbeeld werd: een vrouw die weet te aanvaarden en die met het leven in het reine is geraakt.
Charlotte van Pallandt vervaardigde de tot nu toe beste portretten van Koningin Juliana en Koningin Wilhelmina. Dat van Juliana (1953, brons, 28) kwam tot stand nadat de beeldhouwster de vorstin ontmoet had en zag wat haar zojuist voltooide, doorwerkte buste miste: zo ontstond in dertig minuten een beeld van dienstbaarheid, ontvankelijkheid, kwetsbaarheid. Een portret zonder hals dit keer, boeiend door zijn vele kleine assymetrieën.
Het monumentale beeld van Koningin Wilhelmina (1968, hardsteen) staat, drie meter hoog, in Rotterdam. Charlotte van Pallandt karakteriseerde haar als ‘een oude vrouw, regerend vanuit | |
[pagina 600]
| |
‘Zittende met opgetrokken linkerknie’ door Charlotte van Pallandt (1952-'54).
haar zachte, wandelende piramide’, ‘een vriendelijke berin’, schrijft Tegenbosch (26). Maar ook als een gebiedster, als ‘de enige man van de Nederlandse regering’ (Winston Churchill) voeg ik hieraan toe. Charlotte van Pallandt. Beelden en tekeningen is verdeeld in vier afdelingen: de tekst met acht opstellen die acht tema's indringend beschrijven, waarbij kunstteoretische aspekten die tekst een algemene geldigheid verlenen (1-37); ‘Keuze van beelden en tekeningen’ (38-102) met foto's full page van de belangrijkste werken; ‘Catalogus van de beelden’ (103-161) waarbij in principe ieder beeld gereproduceerd werd, in wisselend formaat met daarbij de materiële gegevens, de tentoonstellingen waarop het beeld te zien is geweest en de verzamelingen waarin het zich bevindt; tot slot de afdeling ‘Biografisch’ (geïllustreerd) en, ter kompletering, een lijst van tentoonstellingen en een zo volledig mogelijke literatuuropgave.
Het moet deprimerend geweest zijn voor de maakster van een aantal uitzonderlijke portretten, waaronder die van twee vorsten, én voor haar auteur, dat ze vijf jaar zonder enige subsidie moesten tobben en sappelen om deze monografie op de wereld te helpen, een boek dat ‘het vrijetijdswerk werd van wie geen tijd had, maar altijd nog meer geloof dan de overheid of de uitgever geld’, schrijft Lambert Tegenbosch bitter in het voorwoord. Hij en Charlotte van Pallandt hebben een vorstelijk gebaar gemaakt.
José Boyens. |
|