Armand van Assche: Even boven het evenwicht.
voor het luchtledig. (32)
Het verrassende en originele in de nieuwe bundel van Armand van Assche is, dat hij met elementen uit de zakelijke, jachtige realiteit, die ons dagelijks leven bepaalt, een eigen-zinnige poëtische wereld heeft samengesteld. Bij een eerste lektuur heb je de indruk dat hij de lijn van de nieuw-realisten doortrekt. In feite is dit niet zo. Zijn poëzie vertolkt geen ‘zondagsklimaat’, zij is het resultaat van een ambivalent levensaanvoelen: het tragische besef dat de hedendaagse wereld ontwricht is en de (vergeefse) poging eraan te ontsnappen in het woord. Van Assche stelt een scherpe diagnoze van onze tijd, maar het is juist door het speelse, dubbelzinnige taalgebruik dat hij zijn tijdsdokument optilt boven een ontnuchterend relaas en als dichterschepper, ‘even boven het evenwicht’, precies tot een merkwaardig evenwicht komt door de voortdurend zichzelf opheffende tegenstellingen tussen taal en realiteit. De kontaminatie in de titel van de eerste cyklus Snelweglevend doet ons reeds op onze hoede zijn voor de dubbele bodem in zijn werk. Het stramien van deze cyklus is een ‘duivelse nachtrit’ langs de autosnelweg. Alle materiële ingrediënten van zo'n rit zijn aanwezig. Vanzelfsprekend gaat het hier niet om de beschrijving ervan, maar de rit is symbool van de gespletenheid en zelfkwelling van de moderne mens die in dit ‘snel-weg-leven’ vlucht voor zichzelf, terwijl hij in de waan is naar zichzelf op zoek te zijn ‘als naar een onvindbare / lucifer’. In vrijwel ieder gedicht van deze cyklus treedt die ambivalentie naar voren: de mist is het beeld van het gezicht dat de mens voor zichzelf verbergt, de wegspringende haas in de koplampen beeld van de mens die zichzelf ontwijkt en toch kijkt. ‘terwijl ik niet wil kijken’. De veiligheid van de parking voor de snackbar doet hem niettemin denken aan
‘de verwarring van wortels onder het beton.
dat in voorgoed vaste vorm stijft
en iedereen wacht, trappelt in de vrees
De rust van het platteland met het (gerestaureerde) hofstedeke is slechts een schijnbare rust, want je bent er thuis, ‘maar niet in jezelf’ enz. Alleen de frisheid van de morgen met de langzaam door de mist sijpelende zon brengt bij het ‘Even uitstappen’ enige verademing:
rinkelt als kontaktsleutels.
Je lippen een lopend vuurtje
rond mij en daar kan ik in
Het zijn wellicht de vogels omarmende bomen die hem aan ‘jij’ doen denken en een gevoel van menselijke warmte, na de kille nachtrit, schenken.
Het buitenspel van de liefde is trouwens het onderwerp van de tweede cyklus. In de liefdesbeleving leert het ik zichzelf verstaan in de ander, het ‘jij’. De woorden waarmee Van Assche de geliefde aanraakt, lossen op in warmte ‘waar tederheid begint’. Zij is
het evenwicht dat ik verloor en zoek.
Jij, de kortste afstand tussen ik en mij
is de langste ter wereld.’ (29)
Ook deze vorm van zelferkenning draagt in zich reeds de kiem van kwetsbaarheid, van het menselijk-onbereikbare. Liefde is broos als een schelp, liefde is een scherm waarop het ik geprojekteerd wordt en dat het ik zichtbaar maakt en zwevend:
bouw er een kasteel rond.’ (31)
Wordt gevoel (hier: liefde) niet niet meer geduld in deze snel-weg-levende maatschappij? Het is alsof de dichter zich telkens weer op ‘buitenspelpositie’ betrapt, zich voelt zweven in het luchtledige, op zoek naar het evenwicht brengende middelpunt. De ontnuchtering van het ‘weekend’ doet - paradoksaal genoeg - de geliefden wakker schieten uit hun mooi opgehangen dromen.
In Avondvullende gezelschapsspelen tekent het gelaat van onze moderne wereld zich nog schamperder af. Het ‘ik’ en ‘jij’ zijn nog woordelijk aanwezig, doch in feite ruimen ze de plaats voor ‘hij’, de on(t)persoonlijk(t)e mens, die ‘tussen heerlijk stralende atoomcentrales’ zijn fin-de-siècle verveling oplost in allerlei technische snufjes. Variaties van leven worden getoond op een videotape.
In het ervaringsinstituut vind je wel ‘een naam voor elk gevoel / dat je mist’. Horoskopen broeden de toekomst uit. Alles loopt gesmeerd en perfekt, altans uiterlijk. Achter het masker van de schijn is de klowneske weemoed verborgen om de ontmenselijking, om de mens die geen mens meer kan, mag of wil zijn. Iemands portret tekenen is typisch voor de manier waarop