Vragen naar de weg.
Loekie Zvonik.
Een vrouw, Hermine, rekonstrueert haar liefdesrelatie met een man na zijn zelfmoord. Vroeger studeerden ze samen in Gent, Germaanse. Na jaren blijken ze samen naar een kongres in Wenen te moeten, waar hun liefde opbloeit. Hoe ingrijpend de relatie ook is. Hermine geeft er niets uit haar huwelijk voor op. De man Didier, pleegt zelfmoord.
Een banaal en uitgekauwd gegeven. Maar Loekie Zvonik gebruikt het als nieuw: ze weeft er nl. ongemerkt twee hoofdtema's tussen: Hermines incidentele zoektocht naar eigen wortels, en Didiers niet echt kunnen leven en beleven van deze liefde. ‘Ceux qui vivent d'amour vivent d'éternité’ staat er op Emile Verhaerens tombe in Didiers geboortedorp. Hij weet het wel, maar kan het niet.
‘Hoe heette de hoedenmaker?’ vraagt de titel. Hermine, de persoon vanwaaruit (in ikperspektief) het verhaal wordt verteld, stamt uit de stad van Rilke, Kafka, Werfel, Kisch. Toen ze nog heel klein was, heette het vriendinnetje van haar vader, het Boheemse keukenmeisje, Irina Domacova. Op weg naar het kongres stoot Hermine weer op die naam bij het bezoeken van een antiquair in Salzburg. Hij deelt de winkelingang met een hoedenmaker die zo heet. In het antiquariaat komt haar onverwacht een oude houtsnede van Praag in handen. In een bevlieging van waanzin probeert ze die achterover te drukken. Dat lukt niet. Evenmin lukt het hun om vanuit Wenen Praag te bereiken, hun visum strekt niet zover. Heel knap, en veel subtieler dan ik het hier beknopt weergeef, knoopt Zvonik dan levensbegin (Praag, hoedenmaker met bewuste naam) aan ‘er is geen weg terug’ en ‘dood’. ‘Waarom spoort een hoedenmaker in Salzburg aan om een oud huis te betreden en te kijken naar de naamborden die tegen de muur en de bruine deuren geschroefd zijn, of gespijkerd: INRI’ (45). Didier staat er werkeloos bij als ze bij de diefstal betrapt wordt. ‘Hij heeft de hele tijd tegen de muur gestaan. Met zijn armen uitgebreid en nutteloos als Christus aan het kruis’ (49). INRI herhaald. Later in Wenen, verliteratuurd, zal hij dit een ‘Verkettung’ noemen: een onheilspellende aaneenschakeling van op zichzelf vrij ongevaarlijke gebeurtenissen.
Maar met veel meer lijnen en diepgang is de persoon Didier getekend. ‘De steppewolf kan van de zelfmoord gered worden door het meisje Hermine’ (Herman Hesse: Der Steppenwolf) staat er als motto boven één van de hoofdstukken. Het knappe van Zvonik is dat zij Didiers volstrekte liefdes- en levensonmacht niet zozeer rechtstreeks vertelt of aan gebeurtenissen toont, maar door de indirekte weergave van Didiers bewustwording en neergang te koppelen aan hun beider liefde voor (duitstalige) literatuur. Al in hun studententijd lazen ze samen over liefde en zelfmoord, en verschillende van hun medestudenten praktiseerden beide. Rond het kongres, veel en veel later als ze beiden met een ander gehuwd zijn, brengt elke gebeurtenis Didiers noodlot dichterbij, altijd vergezeld van passende lektuur/literatuur. In het Weense restaurant: ‘Dan is Milena Jesenska hier zéker geweest en hield Kafka's hand vast en zei: Ik ben een getrouwde vrouw. Ik kan zelfs voor u mijn man niet verlaten’ (69/70).
Bij het begin van het boek raakte ik eerst geïrriteerd door al die literaire toespelingen en teksten. Tótdat ik besefte dat Zvonik hiermee tracht aan te geven hoe Didier in het verbale blijft steken zonder tot op de bodem van zijn gevoel te kunnen komen, en zich dan maar aan woordreeksen blijft bezatten. Hermine, realistischer getekend dan hij (kinderen, taarten bakken in eigen oven, eten in de keuken), deelt nauwelijks werkelijk zijn liefde, en helemaal niet zijn noodsprong naar de dood. Hij noemt haar ‘vogel’ naar Henriëtte Vogel die door Heinrich von Kleist werd meegenomen in diens zelfmoord aan de Wannsee bij Berlijn. Hij had haar niet meer lief toen, hij wilde alleen maar niet alleen sterven. Zelfs geen eigen vorm van doodgaan kan hij bedenken. Hij doet het verhaal na van een vrouw die via een tuinslang de uitlaatgassen van haar draaiende automotor weer in de wagen terug laat stromen terwijl ze er zelf in zit. En zelfs de dag die hij ervoor uitkiest, is niet zijn eigen dag, het is de 27e december: ‘Pavese is op een zevenentwintigste uit het leven gegaan en Der Steppenwolf is in zevenentwintig voor het eerst verschenen’ (145).
Hoe heette de hoedenmaker? Wat is de naam van iemand die niet zelf zijn bestaan schrijven kan?
Zo knap, en pakkend ook, als de verweving is van tema's in Hoe heette de hoedenmaker?, zo ‘goedkoop’ echter is de uiterlijke vormgeving. Zvoniks taalgebruik is hoogst persoonlijk. Daar hoeft niets aan af of bij. Het stelt daarom diep teleur als ze niet ophoudt afgezaagde Rogier-van-Aerde-truukjes te gebruiken, vooral dat van elke zin op een nieuwe regel te laten beginnen. (Als schoolmeisje met literairkritische ambities herschreef ik eens een blad van Van Aerdes Kain in doorlopende regels; er bleef niets van over.) En als korte dagboeknotities hun kracht moeten ontlenen aan het dag voor dag afdrukken op aparte bladzijdes, pleit dat ook niet voor de eigen sterkte van de tekst. Een teveel aan witregels ten slotte zet niet aan tot closer reading.
Zvonik heeft geen gemakkelijke typografische oplossingen nodig. Dit bedoel ik als kompliment.