Ons Erfdeel. Jaargang 21
(1978)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 557]
| |
Overeenkomsten en verschillen binnen het Franse regionalisme
| |
[pagina 558]
| |
Taalminderheden in Frankrijk.
de ‘citoyens’ de taal van de revolutie niet machtig is. En dat is niet zo verwonderlijk, want in de zes hoeken van de ‘heksagoon’ wonen bevolkingsgroepen die als moedertaal niet het Frans hebben. In het westen vormt Bretagne ‘une nation que l'annexion française a empêché de s'accomplir en tant que telle’Ga naar eind(2), terwijl de anneksatie van Corsica de afbouw heeft verhinderd van een natie waarvan de historische ontwikkeling reeds ver gevorderd was. Basken, Katalanen en Vlamingen maken deel uit van naties die over de grenzen van de republiek heen bestaan. In het oosten leven bevolkingsgroepen die taal- | |
[pagina 559]
| |
kundig en kultureel tot de Duitse natie behoren. Afgezien van deze ‘perifere’ volkeren wordt de nieuwe republiek gekenmerkt door een sterke tegenstelling tussen het noordelijke deel waar Frans wordt gesproken (grosso modo het gebied van Seine en Loire of ‘la Francie’) en het zuidelijke deel, waar varianten van de ‘langue d'oc’ (het oksitaans) worden gesproken. Dit zuidelijke deel valt grotendeels samen met het gebied waarvan de bewoners ook nu nog een oksitaans dialekt of Frans met zuiderse tongval (l'accent du Midi) spreken. ‘Entendons-nous bien: la France n'est pas l'unité autour de Paris d'une pluralité qui comprendrait les Picards, les Normands, les Bourguignons, et, plus éloignés, les Gascons, les Languedociens et les Provençaux, auxquels s'ajouteraient les Bretons, les Basques, les Alsaciens, les Flamands, les Corses et les Catalans. (...) La France, c'est la réunion forcée du peuple occitan au peuple francien et c'est l'annexion des peuples périphériques que l'on sait’Ga naar eind(3). | |
‘Apprenons-leur le français et ils viendront à la Révolution.’Bovenstaande boutade geeft de houding van de revolutionairen van 1789 tegenover de nationale minderheden heel goed weer. De niet-Franse talen (nooit ‘langues’, maar steevast ‘idiomes’, ‘patois’ of ‘dialectes’ genoemd) zijn een instrument van de reaktie en moeten worden uitgeroeid om de triomf van het Frans en van de denkbeelden van de Revolutie mogelijk te maken. Het resultaat van dit beleid wordt in moderne regionalistische geschriften - terecht - als kulturele genocide bestempeld, maar de revolutionairen van 1789 lieten zich ongetwijfeld ook door nobeler motieven leiden. ‘En simplifiant nous dirons que le XVIIIe siècle philosophique, qui marque profondément l'esprit des révolutionnaires, se cherche une langue naturelle. Son objet est de représenter de la manière la plus transparente possible l'expression la plus exacte possible de la pensée. Ainsi la parole et le savoir viennent à se confondre. (...) Dire du français qu'il est la langue de la Raison, qu'en conséquence, l'apprendre c'est accéder à la communauté des hommes éclairés (des citoyens), voilà qui fonde implicitement l'attitude des révolutionnaires’Ga naar eind(4). Daarbij komt nog dat de niet-Franse talen het met de revolutie ingeluide laïciserings-proces vaak sterk afremmen. Het zijn niet alleen de talen van de reaktie, maar bovendien die van de zo gehate klerus.
Krachtens een dekreet van januari 1790 mogen officiële teksten niet meer in lokale talen worden vertaald. In 1793 dient Grégoire bij de Convention een verslag in dat het taalbeleid in Frankrijk mede zal blijven bepalen: ‘Je ne puis trop le répéter, il est plus important qu'on ne pense en politique d'extirper cette diversité d'idiomes grossiers qui prolongent l'enfance de la raison et la vieillesse des préjugés’Ga naar eind(5). Hoewel de revolutie dit ambitieuze program aanvankelijk moeilijk kan uitvoeren bij gebrek aan Frans sprekende ambtenaren en leerkrachten, liggen de krachtlijnen dus al spoedig vast. De teleurgang van de regionale talen, die reeds eeuwen eerder was begonnen, komt nu in een stroomversnelling. De eindfase voltrekt zich onder de derde republiek, wanneer in de jaren 1881-1884 de dekreten op het - uitsluitend in het Frans verstrekte - verplicht lager onderwijs worden uitgevaardigd.
Historisch is het trouwens niet helemaal juist om de revolutie op dit punt met alle zonden van Israël te beladen. Reeds vóór de omwenteling hadden de regionale talen veld verloren en werd de verbastering van deze talen door gezagdragers in de hand gewerkt. ‘En 1753, le Parlement - le Parlement de Bretagne! - interdit le théâtre rural en breton: nullement, | |
[pagina 560]
| |
‘La Grande Motte’: verfoeid symbool
(Foto Camera Press). on s'en doute, pour élever le pays au français classique, mais pour éteindre la parole populaire dans son expression la plus dangereuse, le tréteau du village; en revanche il encourage le breton à l'église: n'y prêche-t-il pas la résignation? Langue et parole subissent alors une dégradation parallèle’Ga naar eind(6). Deze periode blijkt voor het Bretoens en de andere regionale talen bijzonder nefast: ‘Bref, on tolère le breton comme on tolère le “wolof” aux nègres’: parce que c'est la langue de la soumission et que son abâtardissement favorise les tribalismes utiles au pouvoir’Ga naar eind(7). Een les die ook aan de autoriteiten van na de revolutie wel was besteed, zoals blijkt uit dit advies van het Comité d'Instruction publique de Quimper: ‘Favoriser par tous les moyens l'appauvrissement et la corruption du breton jusqu'au point où d'une commune à l'autre on ne puisse plus s'entendre’Ga naar eind(8). | |
‘Le désert français.’In de 19e eeuw kan onder invloed van de Duitse romantiek een eerste reveil in de belangstelling voor de volkstalen en de regionale kulturen worden vastgesteld. In 1853 richt Edmond de Coussemaker te Duinkerke het Comité flamand de France op. De Coussemaker steunt de petitie van 1870 ten gunste van de ‘provinciale talen’, waarin o.a. een leerstoel in de Vlaamse taal en letterkunde wordt gevraagd voor Douai (Dowaai). In Bretagne wordt in 1803 door een groep auteurs en akademici de Académie celtique opgericht. Deze akademie legt kontakten met gelijkaardige instellingen in andere ‘keltische’ gebieden (Ierland, Wales, Corn- | |
[pagina 561]
| |
wall) en in 1867 wordt te Saint-Brieuc in Bretagne het eerste ‘Congrès interceltique’ georganiseerd. Enkele jaren eerder was de Association bretonne opgericht, die onder Napoleon III werd verboden, maar onder de derde republiek haar werkzaamheden hervatte. In deze periode verschijnen een aantal belangwekkende historische en filologische geschriften die sterk zullen bijdragen tot het ontstaan van een modern Bretoens bewustzijn. In Oksitanië stuitte de francisering op sterkere weerstanden dan elders in de republiek. Wel dreigt het oksitaans onder de kulturele en politieke suprematie van het Frans meer en meer te verbasteren en te verbrokkelen. De dichter Frédéric Mistral (Nobelprijs 1904), die zich had voorgenomen het provençaals nieuw leven in te blazen, richt in 1854 met enkele geestesgenoten het Félibrige op. ‘Les fondateurs du Félibrige se proposaient de rénover la graphie de la langue d'oc, en lui donnant un caractère phonétique, tout en restaurant les anciennes méthodes graphiques altérées par l'influence du français, et d'illustrer cette même langue par des oeuvres littéraires dignes d'elle’Ga naar eind(9). Het Félibrige werd de eerste grote kulturele beweging in oksitanië, maar de aktie van Mistrals volgelingen bleef niet tot de linguïstiek en de literatuur beperkt. ‘Quelques-uns d'entre eux se rendirent compte en effet que leur oeuvre ne pourrait aboutir pleinement, si le principe de la centralisation étatique française n'était pas mis en cause. C'est ainsi que Frédéric Amouretti et Charles Maurras s'orientèrent vers le fédéralisme, et réclamèrent en 1892 l'autonomie culturelle et politique des provinces de langue d'oc’Ga naar eind(10). Voor de mislukking van dit politieke ‘félibrige’ bestaan verschillende verklaringen. De voornaamste is ongetwijfeld dat het Félibrige een beweging was van estetici; hun droom bestond erin het provençaals van de troubadours te doen herleven in een idyllische rurale samenleving. ‘A un moment où se dessine sur toute l'étendue de l'Occitanie un vaste mouvement des intellectuels pour redonner droit de cité à la langue et la culture d'oc, Mistral se réfugie sur la seule Provence; à une époque de révolution industrielle et de bouillonnements sociaux, Mistral se réfugie dans l'idée abstraite d'une civilisation rurale’Ga naar eind(11). Samenvattend mag men stellen dat het kulturele reveil in de negentiende eeuw in de verschillende regio's al spoedig op het dode spoor zit van wat tans het ‘culturalisme’ wordt genoemd, dat wil zeggen het liefdevol koesteren van de oude kultuurtaal en de oude tradities, zonder dat veel aandacht wordt besteed aan het konkrete lot van de moderne erfgenamen van dit kultuurgoed. De stroming binnen het Franse socialisme die zich het lot van de nationale minderheden wel aantrekt (Félibrige rouge, Proudhon, de Commune, Jaurès) vindt weinig gehoor. ‘Les temps n'étaient pas mûrs: conforté par le bonapartisme puis le nationalisme républicain d'après 70, le mystique du nivellement l'emporta sur ces lucides générosités (...) Dès lors, la Province retourne au mépris. (...) Cent ans plus tard, les sociologues trouveront un mot pour définir cet immense domaine livré à une formidable jachère de ses énergies politiques, économiques, culturelles. Ils l'appelleront le désert français’Ga naar eind(12). ‘mas perqué, perqué
M'an pas dit a l'escola
Qu'avia tuat mon pais?’
(Maar waarom, waarom
hebben ze me op school niet gezegd
dat ze mijn land hebben gedood?)
Claude Marti.
Bij het begin van de twintigste eeuw is dus van echte regionalistische bewegingen nauwelijks sprake. Wel bestaan er in de verschillende regio's kulturele kringen | |
[pagina 562]
| |
Vrijheidsmars in Spaans Baskenland
(Agenda EFE). die er zich voor beijveren om de regionale talen en kulturen aan de vergetelheid te ontrukken en worden er vanuit de gewesten nu en dan petities tot Parijs gericht om het onderwijs van de streektaal weer toe te staan. In 1895 wordt in Zuid-Euzkadi (Spaans Baskenland) een Baskische nationalistische partij opgericht, maar het duurt nog tot 1917 voor in Bretagne de eerste Bretoense nationalistische partij het levenslicht ziet. De moderne Oksitaanse beweging blijft in feite tot in het begin van de jaren zestig een hoofdzakelijk kulturele aangelegenheid. | |
Opkomst.De opkomst van de moderne regionale bewegingen kan in drie grote etappen worden verdeeld. Tijdens de eerste etappe, tussen de twee wereldoorlogen, raken de nationale minderheden sterk in de ban van de strijd die elders in Europa door onderdrukte minderheden en volken wordt gevoerd. De onafhankelijkheidsstrijd van de leren wekt uiteraard hoge verwachtingen in het eveneens ‘keltische’ Bretagne, terwijl de autonomie die in het kader van de Spaanse republiek aan Katalonië (1931) en Baskenland (1936) wordt toegekend, bij de Katalanen en Basken in Frankrijk grote weerklank vindt. In Frans-Vlaanderen wordt in 1919 de eerste Cercle flamand opgericht. In 1923 ontstaat de Union des Cercles Flamands de France die in 1926 in Vlaamsch Verbond van Frankrijk wordt omgezet. Dit Verbond is de belangrijkste organisatie | |
[pagina 563]
| |
in de Frans-Vlaamse regionale beweging tussen de twee wereldoorlogen. Hoewel de aktie van het Verbond hoofdzakelijk in het kulturele vlak moet worden gesitueerd, nemen enkele prominente leden tegen het einde van de jaren dertig, mede onder invloed van radikale stromingen binnen de Vlaamse beweging in Belgë separatistische standpunten in. In Bretagne wordt in 1919 door de Union régionaliste bretonne een petitie voor het onderwijs van de Bretoense taal en geschiedenis aangeboden aan de deelnemers aan de Vredeskonferentie. Een soortgelijk verzoek wordt tot de Amerikaanse president Wilson gericht. Deze stappen sorteren geen effekt, maar in de daarop volgende periode zal een beweging voor het onderwijs van het Bretoens Ar Brezoneg er Skol erin slagen een groot aantal Bretoense gezagdragers voor haar programma te winnen. In 1937 spreekt de onderwijskommissie van de Assemblée zich zelfs met eenstemmigheid uit voor inwilliging van de eisen van Ar Brezoneg er Skol. Het blijft evenwel bij deze vrome intentie. In de jaren na de eerste wereldoorlog vinden de meer radikale elementen van de Bretoense beweging elkaar rond het blad Breiz Atao (Bretagne voor altijd). Acht jaar na de oprichting van het blad besluit deze harde kern in 1927 de Parti autonomiste breton op te richten. In tegenstelling tot de vroegere nationalistische partij verdedigt deze nieuwe partij geen separatistische standpunten. De initiatiefnemers hebben oog voor de sociaal-ekonomische moeilijkheden van Bretagne en voor de eerste keer lijkt een deel van de Bretoense beweging resoluut met het ‘kulturalisme’ te breken. ‘La vieille Bretagne de nos rois et de nos ducs est à jamais évanouie. (...) Nous constatons l'illégitimité de l'autorité de l'Etat français sur notre pays (...). Nous combattons son centralisme qui nous apporte un surcroit d'oppression (...). Nous nous élevons contre son indifférence pour nos besoins économiques, son imcompréhension de nos aspirations culturelles et morales, son animosité militante contre notre langue’Ga naar eind(13). Deze Bretoense autonomisten eisen een Bretoens parlement en een Bretoense eksekutieve. In dezelfde periode doet ook de geweldpleging haar intrede in de Bretoense beweging. Enkele voorvechters die ervan overtuigd zijn dat Parijs nooit voor de Bretoense politieke eisen door de knieën zal gaan, richten het geheime genootschap Gwenn-ha-du (wit en zwart, naar de kleuren van de Bretoense vlag) op, dat naar Iers voorbeeld, een terreurkampagne tegen de Franse autoriteiten wil voeren. In augustus 1931, enkele uren vóór de aanvang van de viering van de 400e verjaardag van de unie van Bretagne met Frankrijk, wordt in Rennes het monument dat deze unie symboliseert door ‘onbekenden’ opgeblazen. De gevolgen blijven niet uit. ‘Pour limitée qu'elle fût, cette action terroriste marquait un très net durcissement des extrémistes. La police française (...) entreprit de multiples enquêtes sur l'ensemble des mouvements bretons. Le temps où les militants de Breiz Atao pouvaient coller sur les murs leurs papillons antifrançais dans une relative quiétude était passé’Ga naar eind(14). In Oksitanië leidt het afwijzen van de pogingen van het Félibrige om het provençaals op te dringen als de enige officiële versie van de ‘langue d'oc’, in 1919 tot de oprichting van de Escola Occitana die ernaar streeft: ‘d'unifier orthographiquement les différents dialectes d'oc en s'inspirant de la graphie classique des anciens troubadours’Ga naar eind(15). De tegenstelling tussen ‘félibres’ en ‘occitans’ zal uitgroeien tot veel meer dan een rel onder filologen. ‘Les chercheurs occitans reprochent aux Félibres leur conservatisme, ils les accusent de lier la cause de la langue d'oc à certaines conceptions réactionnaires. Le mouvement occitan appa- | |
[pagina 564]
| |
raîtrait ainsi comme un mouvement “de gauche”, s'opposant à un félibrige demeuré traditionaliste’Ga naar eind(16). In de eerste helft van de twintigste eeuw staat de regionale beweging in Frans Baskenland en in Frans Katalonië (Roussillon) sterk in de schaduw van de gebeurtenissen in Spaans Baskenland en Spaans Katalonië. Sabino, de oprichter van de moderne Baskische beweging in Spanje, publiceert reeds in 1890 zijn eerste nationalistische artikelen. Hij vindt het woord Euzkadi uit en ontwerpt de Baskische vlag. Hij bepleit de onafhankelijkheid van Spaans Baskenland en een konfederatie van de zeven Baskische provincies. Hij hecht grote waarde aan ras en godsdienst als ‘facteurs constitutifs de la nation’, maar is tegelijk niet blind voor de sociaal-ekonomische aspekten van het Baskische vraagstuk. Zijn anti-socialisme is dan ook vooral het gevolg van het Spaanschauvinistische karakter van de in 1879 te Barcelona opgerichte socialistische partij PSOE. De Baskische partij verwerft grote aanhang en wordt de belangrijkste politieke macht in Spaans Baskenland. Na het uitroepen van de Spaanse republiek verwerft het naburige Katalonië snel de interne autonomie, maar de samenwerking tussen het katolieke Baskenland en de antiklerikale rereging in Madrid verloopt veel stroever. Het duurt tot oktober 1936 (3 maanden na het uitbreken van de burgeroorlog!) voor ook Baskenland de interne autonomie verwerft. Op die manier weet de bedreigde republiek de Basken aan zich te verplichten in de strijd tegen de rebellen van Franco. Meer nog dan de Franse Basken vormen de Katalanen uit Roussillon een stuk van een natie waarvan het zwaartepunt aan de andere kant van de Pyreneeën ligt. De Països Catalans (Katalonië, de Balearen, de streek van Valencia, Andorra, Roussillon) tellen ruim 8 miljoen inwoners en vooral in de Spaanse Katalaanse provincies hebben de Katalaanse taal en kultuur zich goed weten te handhaven. In Roussillon daarentegen gaat het Katalaans achteruit ten voordele van een passieve tweetaligheid waarbij het Katalaans nog wel wordt begrepen, maar steeds minder wordt gesproken. Deze ontwikkeling leidt voorlopig evenwel niet tot het ontstaan van een duidelijk herkenbare Noord-Katalaanse beweging. In de Elzas richt generaal Joffre zich in augustus 1914, bij de intrede van de Franse troepen in deze na ruim veertig jaar op Duitsland heroverde provincie, met deze woorden tot de bevolking van Thann: ‘La France vous apporte, avec les libertés qu'elle représente, le respect de vos libertés alsaciennes, de vos traditions, de vos convictions et de vos moeurs’Ga naar eind(17). In feite doet de Franse overheid precies het tegenovergestelde. De Franse pogingen om de Elzas zo sterk mogelijk te franciseren en de ongenuanceerde toepassing van de Franse wetgeving inzake onderwijs (met de volledige scheiding van kerk en staat) roepen de autonomistische gevoelens weer wakker. In Lotharingen doet zich een bijna identieke ontwikkeling voor. Uit het autonomistische blad Die Zukunft groeit de Heimatbund (Liga van het Elzassisch-Lotharingse vaderland) die een verregaande autonomie opeist voor de Elzas en Lotharingen. In mei 1928 staan een aantal autonomistische leiders te Colmar terecht op beschuldiging van samenzwering tegen de veiligheid van de staat. De beroering die deze zaak in de Elzas en in Lotharingen verwekt, dwingt de autoriteiten tot een aantal konsessies om de gemoederen tot bedaren te brengen. De autonomistische beweging in de Elzas wordt in deze periode daadwerkelijk gesteund door de Franse kommunisten. Het aan de macht komen van Hitler brengt de kommunisten tot andere gedachten en in 1936 roept Thorez alle Fransen op om de rangen te sluiten tegenover de Duitse oorlogsdrei- | |
[pagina 565]
| |
ging. Bij het uitbreken van de oorlog wordt één der leiders van de autonomistische beweging, Karl Roos, door een Franse rechtbank, schuldig bevonden aan hoogverraad en terechtgesteld. | |
Impasse.De tweede etappe - de oorlogsjaren en hun nasleep - vormt een zeer verwarde en soms ook beschamende bladzijde in de geschiedenis van de moderne regionale beweging in Frankrijk. Vooral in Bretagne en in de Elzas (dat onder Gauleiter Wagner bij de streek van Baden wordt ingelijfd) kompromitteren enkele radikale elementen de hele beweging door hun samenwerking met de nazi's. In Oksitanië komt de regionale beweging onder invloed van het Pétainisme in de provincialistische impasse terecht. Na de bevrijding slaat de repressie hard toe. ‘Comme dans toute la France, l'épuration “légale” fut précédée en Bretagne, d'une épuration insurrectionnelle (...). En 1952, le ministre de l'Intérieur faisait connaître qu'il y avait eu 402 exécutions sommaires en Finistère, 215 dans les Côtes-du-Nord, 192 en Morbihan et 10 seulement en Loire-Inférieure’Ga naar eind(18). Hetzelfde doet zich voor in de Elzas (45.000 arrestaties in de eerste drie maanden na de bevrijding van de drie door Duitsland geannekseerde departementen). Ook de regionale beweging in Frans-Vlaanderen moet het ontgelden. Enkele van haar voormannen worden op beschuldiging van spionage tot gevangenisstraffen veroordeeld. Het kan dan ook geen verwondering wekken dat de regionale bewegingen in de jaren onmiddellijk na de oorlog in een slechte reuk staan en dat wat er nog van overblijft, zich terugtrekt in een erg voorzichtig ‘kulturalisme’. De jongeren staan argwanend. ‘La forme nouvelle de l'analyse bretonne et occitane est la critique du nationalisme et du provincalisme. Elle se développe sous le signe du patriottisme forgé dans la Résistance, en alliance avec les partis français de gauche, surtout les communistes. (...) Il n'y a même plus de place pour une affirmation régionaliste prudente’Ga naar eind(19). De buitensporige repressie zet een aantal meer verlichte Franse politici aan tot enige bezinning over de drijfveren van de nu zwaar aangeslagen regionale beweging. ‘Comme on ne peut pas ignorer qu'Alsace, Bretagne et Occitanie ont fourni beaucoup plus à la Résistance qu'à la collaboration, comme d'autre part on mesure là un conflit, qu'on sent une menace, on va bientôt revenir sur la condamnation’Ga naar eind(20). Op 11 januari 1951 wordt als een soort ‘Wiedergutmachung’ de Deixonne-wet in de Assemblée met algemene stemmen aangenomen. Het doel van de wet wordt beschreven als: ‘favoriser l'étude des langues et dialectes locaux dans les régions où ils sont en usage’. In de praktijk betekent dit dat fakultatief en buiten het gewone lesrooster, onderwijs mag worden gegeven in het Baskisch, het Bretoens, het Oksitaans en het Katalaans. In 1974 werd het Korsikaans aan dit lijstje toegevoegd. Het ‘Vlaams’ en het ‘Elzassisch’ vallen om politieke redenen niet onder de ‘loi Deixonne: op grond van hun verwantschap met de nationale talen van andere staten, worden zij als ‘vreemde talen’ beschouwd. De tenuitvoerlegging van de ‘loi Deixonne’ wordt door de autoriteiten op alle manieren tegengewerkt. In de officiële houding tegenover de regionale talen komt weinig verandering, zoals blijkt uit deze verklaring van de minister van informatie in april 1969: ‘Pour être comprise par tout le monde, l'émisson en langue bretonne sera désormais faite en français’Ga naar eind(21). Toch is het een feit dat met de aanneming van de ‘loi Deixonne’ één van de belangrijkste kulturele eisen van de regionale beweging altans ten dele werd ingewilligd. Dit brengt binnen de grote regionale bewegingen een belangrijke verschuiving | |
[pagina 566]
| |
teweeg. ‘On avait jusqu'ici considéré le colonialisme linguistique comme l'ennemi, on le considère dorénavant comme le signe du colonialisme tout court’Ga naar eind(22). | |
Doorbraak.Deze derde etappe in de emancipatiebeweging van de nationale minderheden begint omstreeks 1955. Opnieuw geeft Bretagne de toon aan. In 1951 is daar op initiatief van een groep volksvertegenwoordigers, burgemeesters, leden van de kamers van koophandel en vertegenwoordigers van beroepsorganisaties het Comité d'études et de liaison des intérêts bretons (CELIB) opgericht. CELIB wil de Bretoense malaise - met als belangrijkste symptomen werkloosheid, emigratie en pauperisme - te lijf gaan met de wapens van industrialisatie, modernisering van landbouw en snelle ekonomische groei. In 1953 legt dit Comité, dat jarenlang de rol vervult van een gedisciplineerde pressiegroep bij de Assemblée in Parijs, aan de regering een plan voor betreffende de modernisering en de uitrusting van Bretagne. In het begin van de jaren zestig, wanneer de sociale onrust Bretagne dicht bij de opstand brengt (boerenbetogingen, traktorenblokkades, sabotagedaden), stuurt CELIB de regering in Parijs een ultimatum. ‘Si la Bretagne n'obtient pas son plan de Constantine, les paysans seront de fellaghas de la Bretagne’Ga naar eind(23). Debré verwerpt de idee van een programmawet, maar kondigt een reeks maatregelen aan om Bretagne uit de ekonomische impasse te halen. Als de regering in september 1962 op één van haar beloften terugkomt en de spoortarieven met 15% verhoogt, reageert Bretagne met een indrukwekkende spoorwegblokkade. De regering haalt bakzeil en het prestige van CELIB bereikt een hoogtepunt. De euforie is evenwel van korte duur. CELIB kan wel een aantal investeerders naar Bretagne lokken, maar de nieuwe fabrieken trekken vooral ongeschoolde en dus slecht betaalde werkkrachten aan. Vaak sluiten ze na enkele jaren weer hun poorten. In radikale Bretoense kringen heeft men het weldra over het schandaal van de ‘piraat-fabrieken’. Dit soort investeerders beschouwt Bretagne als een wingewest, waar de sociale wetgeving ongestraft met voeten kan worden getreden. Ook de boerenrevoltes van de jaren zestig lopen uiteindelijk met een sisser af. Enkele boerenleiders krijgen belangrijke funkties en gaan met de regering samenwerken, de meeste verkozen CELIB-leden stappen over naar de gaullistische UDR en de zo duur bevochten programmawet blijft grotendeels een dode letter. Naast en voor een deel in het verlengde van CELIB is in 1957 de Mouvement d'organisation de la Bretagne (MOB) ontstaan, die opkomt voor een autonoom Bretagne in een federaal Europa. De aktiemogelijkheden van de MOB worden beperkt door de interne tegenstelling tussen traditionele Bretoense nationalisten en een moderne progressieve vleugel. In 1967 leiden deze tegenstellingen tot een breuk en richt de tweede groep de Union démocratique bretonne (UDB) op. De jongeren van de UDB, waarvan het uitgangspunt een scherpe analyse is van de sociaal-ekonomische en kulturele onderontwikkeling van Bretagne, zien een aantal punten van overeenkomst tussen de situatie in Bretagne en de toestanden die ze als oudgedienden van de oorlog in Algerije, in Noord-Afrika hebben leren kennen. De UDB wordt de invloedrijkste organisatie van de nationale minderheden in Frankrijk. Ze maakt indruk door de degelijkheid van haar analyses, veel meer dan door haar ledenaantal, dat zelfs in het topjaar 1969 niet boven de duizend uitkomt. Na de ‘gebeurtenissen van mei '68’ beleeft Bretagne een soort van kulturele eksplosie met als meest opmerkelijke fenomeen het nieuwe Bretoense lied (Alan | |
[pagina 567]
| |
Stivell, Gilles Servat, Glenmor) en het in een moderne vorm herleven van oude tradities als de ‘festou noz’ (nachtfeesten), waar naar keltische volksmuziek wordt geluisterd en gedanst. ‘Enfin, en tant que pratique de plus en plus importante de la jeunesse bretonne, le fest noz est un des lieux principaux de la reconquête par cette jeunesse de son identité nationale’Ga naar eind(24).
De kulturele eksplosie gaat samen met een toenemende krachtenversnippering binnen de politieke beweging, altijd al één van de kenmerken van de op kleine, elkaar bestrijdende groepjes drijvende Emsav (de verzamelnaam voor de Bretoense regionalistische organisaties). De UDB verliest in die jaren een deel van haar aanhang wegens haar openlijke afkeuring van de bomaanslagen van het Front de Libération de la Bretagne. In de processen tegen een aantal leden van dit front en het buiten de wet stellen van deze organisatie in 1974, zien vele Bretoenen het zoveelste bewijs van Frans onbegrip. De versnippering van de Bretoense beweging blijkt voorts uit de oprichting van de SAV (Bretoense partij), die een voortzetting is van het traditionele Bretoense nationalisme, uit de oprichting van een Bretoense kommunistische partij en een aantal kleinere organisaties zoals de Comités d'action bretons en het Front autogestionnaire socialiste pour l'autonomie de la Bretagne. De pogingen om met een specifiek Bretoens programma de verkiezingen in te gaan, hebben tot nu toe weinig opgeleverd. De brede Bretoense solidariteit van het begin van de jaren zestig is blijkbaar niet bij machte geweest om de klassentegenstellingen blijvend te overbruggen.
Het huidige kulturele reveil, dat in hoge mate te danken is aan de veel gesmade keltische kringen van de jaren vijftig - het kan immers beschikken over een soort algemeen Bretoens en over een groot aantal geschoolde musici - is een hoopgevend verschijnsel. Het Bretoens sterft uit in de laatste rurale gebieden waar het in het begin van deze eeuw nog algemeen werd gesproken, maar de belangstelling van jongeren en studenten voor deze taal is nog nooit zo groot geweest. Of dit voldoende is om het Bretoens ook buiten de kleine kring van entoesiaste aanhangers nieuwe levenskansen te geven, zal de toekomst moeten uitwijzen.
In Oksitanië wordt in 1945 het Institut d'études occitanes opgericht, dat gedurende twee decennia monikkenwerk zal verrichten voor de overleving en de vernieuwing van het Oksitaans. Binnen dit instituut, waarvan de meeste medewerkers een rol hebben gespeeld in het verzet, rijst na enkele jaren de vraag of het wel zinvol is het Oksitaans te redden terwijl de Oksitaniërs aan hun vaak prekaire lot worden overgelaten. Deze ontwikkeling leidt in 1962 tot de oprichting van het Comité Occitan d'Etudes et d'Action (COEA), dat aanvankelijk het politieke verlengstuk van het Institut d'Etudes occitanes is. De onmiddellijke aanleiding voor de oprichting van het COEA is de harde en vertwijfelde mijnstaking van Decazeville in de Aveyron. Deze staking, die gericht is tegen de sluiting van de laatste mijnen in deze uitstervende streek, speelt een belangrijke rol in de oksitaanse bewustwording. De stakers zingen oksitaanse strijdliederen en de Nouvel Observateur heeft het over ‘la révolte des colonisés de l'intérieur’. ‘Werk in eigen streek’ wordt een vast punt van het oksitaanse eisenpakket.
Het Oksitaanse nationalisme krijgt in 1959 opnieuw vorm in de Parti nationaliste occitan van François Fontan. De PNO verdedigt het separatisme. ‘Cette position est justifiée par une théorie de son fondateur (...) selon laquelle la voie du progrès dans le monde est la réalisation en Etat- | |
[pagina 568]
| |
nation de toutes les ethnies’Ga naar eind(25). Fontan stelt de bevrijding van de nationale minderheden voor als de kortste weg naar het socialisme en vooral na mei 1968 vinden een aantal radikale jongeren een onderkomen bij de PNO. Het Comité Occitan d'Etudes et d'Action maakt zich intussen verdienstelijk met de verspreiding van een aantal ideeën die ook in de andere regionalistische bewegingen hun weg zullen vinden: le pouvoir régional, la propriété régionale, le colonialisme intérieur, l'Europe des régions. Het technokratische Europa van de Europese Gemeenschap wordt als vijandig ervaren, als een super-staat die de situatie van de perifere, onderontwikkelde regio's alleen maar kan verslechteren. De regio's moeten van dit nieuwe kader en de daarmee gepaard gaande verzwakking van de nationale staten echter gebruik maken om hun lot in eigen handen te nemen. De in 1968 door De Gaulle voorgestelde regionalisatie wordt afgewezen (‘l'ennemi de classe prend le visage d'un régionaliste’) omdat ze de ekonomisch sterke regio's nog sterker zal maken en omdat de vertegenwoordiger van Parijs in de regio, de ‘préfet de Région’, in feite oppermachtig blijft. De verdere radikalisering van het COEA mondt na mei 1968 logischerwijze uit in de vorming van ‘Lutte occitane’ en de komitees ‘Volem viure al païs’, die de regionale aktie helemaal in het teken van de klassenstrijd en de internationale solidariteit (Vietnam, Palestina) plaatsen. In sterkere mate dan de Bretoense beweging is het oksitanisme een beweging van intellektuelen gebleven, die met hun strakke analyses ver op de feitelijke ontwikkelingen in Oksitanië vooruitlopen. Rond enkele strijdtema's is wel een begin van Oksitaanse solidariteit gegroeid, met name rond de akties van de Zuidfranse wijnboeren tegen de grote wijntrusts, rond het verzet van een aantal boerengezinnen uit de Aveyron tegen de aanleg van een groot militair oefenterrein in Larzac en rond de protestakties tegen de gigantische projekten voor de ‘toeristische ontplooiing’ van Oksitanië. ‘Nous allons devenir le bronzecul de l'Europe industrielle’, zo konstateerden Oksitaanse aktievoerders toen de grootse plannen voor de bouw van een ‘nieuw Florida’ op de kust van Languedoc, bekend raakten. De piramides van ‘La Grande Motte’ zijn gehate symbolen geworden van een nog moeilijk te stuiten ontwikkeling. ‘Si on laisse aller les choses et leur dégradation relative, avant dix ans nous serons le camping de l'Europe et la résidence secondaire du Parisien’Ga naar eind(26). Zangers als Claude Marti (‘Main basse sur la côte’) en straattoneelgezelschappen als het Teatre de la Carriera (‘Mort et résurrection de M. Occitania’) bereiken wel brede lagen van de Oksitaanse bevolking. ‘Ce que ces jeunes disent c'est la vérité sur ce pays qui crève, dans la langue de tous les jours’Ga naar eind(27). De hoop dat ‘M. Occitania’ ooit nog zal verrijzen, mag dus niet worden opgegeven. In Frans Baskenland kreeg de regionale beweging ook na de Tweede Wereldoorlog haar sterkste impulsen uit de Spaanse Baskische provincies. De Baskische nationalistische partij wordt daar in de jaren na de oorlog op sociaal gebied voorbijgestreefd door de nationale linkse partijen en in militante Baskische kringen wordt de partij verweten de autonomie van Baskenland op de lange baan te schuiven. Voorts lijkt ze de Basken in Frankrijk aan hun lot over te laten. Een koncessie die door Parijs werd bedongen in ruil voor het verlenen van gastvrijheid aan de Baskische regering in ballingschap? De grote Baskische stakingen van 1947 en 1951 tegen het Franco-regime halen niets uit. Een aantal Basken voelt behoefte aan een hardere aanpak. Uit de in 1953 opgerichte studentenorganisatie Ekin (doen) ontstaat in 1959 de Baskische be- | |
[pagina 569]
| |
vrijdingsbeweging ETA (Baskisch vaderland en vrijheid). In Frans Baskenland verschijnt in 1960 het eerste nummer van Enbata en in 1963 wordt de Enbata-beweging opgericht. Enbata is een idealistische, voluntaristische beweging die aanvankelijk vooral kulturele aktie voert, maar die door haar kontakt met de Baskische realiteit geleidelijk ook politieke en ekonomische standpunten gaat verdedigen. Enbata eist de vorming van een departement ‘Baskenland’ met een eigen taal- en kultuurstatuut, een eis die, gezien de recente gebeurtenissen in Spaans Baskenland, tans als achterhaald wordt beschouwd. In 1970 wordt Enbata omgevormd tot een ‘mouvement fédéraliste de libération nationale’. Enbata gaat meer en meer aanleunen bij de ETA en wordt een toevluchtshaven voor ETA-strijders die het op de Spaanse bodem te heet is geworden. De beweging krijgt het steeds vaker aan de stok met de Franse politie en wordt in 1974 door Parijs verboden. De 200.000 Franse Basken volgen uiteraard met een meer dan gewone belangstelling de stappen naar het geleidelijke herstel van de autonomie van de drie miljoen Spaanse Basken. Le Monde merkte in dit verband onlangs op: ‘Il est vrai que cette évolution a accru les appétits chez les nationalistes en Pays Basque français, beaucoup plus enclins, désormais, à penser que la lutte menée par leurs voisins n'a pas été inutile’.
In Roussillon vormen de Katalanen als gevolg van de eksodus van de jongeren en de inwijking van gepensioneerden, buitenlanders en ‘pieds noirs’, nog amper 60% van de bevolking. Een toestand die goed wordt geïllustreerd door dit stukje Katalaanse dialoog: ‘De quin pais venire? On aneu? Soc d'acqui, soc estranger’ (Uit welk land komt U? Waar gaat U naartoe? Ik ben van hier, ik ben vreemdeling). De kulturele doorstroming vanuit Spaans Katalonië is niet zo groot, maar een kleine, aktieve minderheid wordt sterk door de Barcelonese kultuur beïnvloed. De Société d'Etudes Catalanes is opgedoekt, maar de Katalaanse zomeruniversiteit zet de kulturele aktie voort. In 1970 werd het Comitat Rossellones d'Estudis I d'Animacio' opgericht, een beweging met een progressief en antikapitalistisch programma. De Accio Ragionalista Catalana (ARC) is federalistisch en Europees en heeft een zekere invloed bij de kleine burgerij. De Esquerra Catalana dels Treballardos richt zich tot de arbeidersgroep. Het staat buiten kijf dat de kulturele en ekonomische aantrekkingskracht van Barcelona in de komende jaren sterk zal toenemen. Het ontstaan van een invloedrijke Katalaanse pers in het opnieuw autonome Katalonië kan hierbij een grote rol spelen. De invloed van Barcelona kan de achteruitgang van de Katalaanse kultuur en taal in Roussillon misschien nog tot staan brengen. Ook in Roussillon kan de regionale beweging dit steuntje van buitenaf goed gebruiken. In Frans-Vlaanderen en in de Elzas en Lotharingen is de na-oorlogse regionale beweging om voor de hand liggende redenen een hoofdzakelijk kulturele aangelegenheid. De regionale beweging wil in deze gebieden niet opnieuw de verdenking van separatisme (al dan niet met buitenlandse steun) op zich laden. Op kultureel gebied hebben de regionale bewegingen in deze gebieden bovendien nog enige achterstand op de Basken, Katalanen, Oksitaniërs en Bretoenen, op wie de ‘loi Deixonne’ wel van toepassing is. De aktie in deze regio's is dan ook vooral gericht op het kreëren en/of uitbreiden van onderwijsmogelijkheden voor het ‘Vlaams’ en het ‘Elzassisch’, terwijl de politieke formulering van de regionale eisen veelal beperkt blijft tot een geloofsbelijdenis in het Europese federalisme. In Frans-Vlaanderen bijvoorbeeld staat in | |
[pagina 570]
| |
een manifest van de in januari 1972 opgerichte Michiel de Swaen-kring: ‘Constatant que sur le plan politico-administratif, la région doit être considérée comme définitivement française, le Cercle Michel de Swaen s'abstient de toute action politique ou partisane, notamment quant au rattachement à la Flandre et aux Pays-Bas du Nord’Ga naar eind(28). De Michiel de Swaenkring telt ruim 400 leden en het door de kring in 1976 opnieuw uitgegeven tijdschrift Tijl is tans zowel financieel als administratief van de werking van de kring gescheiden. Ideologisch staat deze kring in de traditie van het vroegere Vlaamsch Verbond van Frankrijk. Met de aktie van Jean-Paul Sepieter krijgt de Frans-Vlaamse beweging aansluiting bij de moderne regionalistische ideeën zoals die vooral in Oksitanië en Bretagne opgeld doen. Sepieter breekt in 1974 met de Michiel de Swaen-kring, die volgens hem door uiterst-rechtse elementen wordt gemanipuleerd, en richt de Hekkerschreeuwen op. Deze beweging wil de Vlaamse volkskultuur in de Westhoek doen herleven en met konkrete voorstellen en akties de Frans-Vlaamse beweging in het leven van elke dag integreren. Bij de kantonnale verkiezingen van maart 1976 haalt Sepieter als onafhankelijk kandidaat met een regionalistisch programma 6% van de stemmen. In de richting van Hekkerschreeuwen moet de eerste Vlaamse Zomervolkshogeschool (september 1977) te Hazebroek gesitueerd worden waaruit dan achteraf de vereniging Menschen Lyk Wyder is gegroeid. In tegenstelling met het kulturele regionalisme van de Michiel de Swaenkring is het regionalisme van Menschen Lyk Wyder eerder sociaal-ekonomisch gefundeerd. In de Elzas nemen de Franse autoriteiten zich in 1945 voor de door Hitler hardhandig doorgevoerde ‘de-fracisering’ binnen de kortste keren ongedaan te maken. Het Frans wordt opnieuw de enige onderwijstaal en in de trams van Straatsburg hangen bordjes met ‘Il est chic de parler français’. In 1952 doet Parijs een kleine koncessie: in de twee laatste jaren van de lagere school mag iedere week - fakultatief - twee uur Duits worden onderwezen. Dit systeem wordt in 1960, vooral onder druk van de kommunisten die het gevaar van een herleving van het Elzassische autonomisme inzien, uitgebreid tot drie uur in de drie laatste jaren. Nog altijd een verre van bevredigende regeling voor een bevolking die in bepaalde streken van de Elzas voor 80% het ‘Elzassisch’ (een Duits dialekt) spreekt. De Cercle René-Schickelé, de meest aktieve regionalistische organisatie in de Elzas, pleit zowel voor het behoud van dit dialekt als voor een algemene (Frans-Duitse) tweetaligheid. In Straatsburg is een federalistische partij van Elzas-Lotharingen opgericht, die meent dat de samenwerking met het rijke Duitse Land Baden-Württenberg in het kader van een federaal Europa, voor een aantal Elzassische en Lotharingse problemen een oplossing kan bieden. Momenteel loopt in de Elzas een boeiend onderwijseksperiment, het zogeheten Holderith-eksperiment, waarbij aan jonge kinderen in een aantal proefscholen Duits wordt geleerd op basis van hun kennis van het Elzassische dialekt en Frans op basis van wat hun ‘potentialité bilingue’ wordt genoemd. De zwakke kant van dit eksperiment is dat het in feite alleen maar oogluikend wordt toegestaan en dus op ieder ogenblik kan worden stilgezet. In de Elzas en in Lotharingen is het regionale probleem tans in de eerste plaats een onderwijsprobleem, maar zoals steeds tonen de Franse autoriteiten weinig begrip en moeten zelfs de kleine koncessies worden afgedwongen. De integratie van de Elzassers wordt bovendien sterk bemoeilijkt door het feit dat vele arbeiders forenzen zijn die in Duitse fabrieken het werk hebben gevonden dat in de eigen streek zo schaars is. | |
[pagina 571]
| |
Vitaal.Het ontstaan van de regionale bewegingen in Frankrijk hangt dus samen met het tot stand komen van een sterk gecentraliseerde staat na de Revolutie van 1789. In deze staat was geen plaats voor de etnische en/of kulturele minderheden die in 1789 vrijwel de helft van de bevolking vormden. Aanvankelijk zag het er niet naar uit dat de regionale kulturen voldoende kracht zouden kunnen opbrengen om tegen het tij van de francisering op te roeien, maar uit de kulturele aktie van de voorlopers van de 19e eeuw zijn bewegingen gegroeid die een veel grotere invloed hebben dan uit hun veelal beperkte aanhang zou kunnen worden afgeleid. Vooral op kultureel gebied werden mooie resultaten behaald. Regionale talen en kulturen die enkele decennia geleden op sterven na dood leken, geven nu tekenen van onvermoede vitaliteit. In Bretagne, Oksitanië, Baskenland, Roussillon, Frans-Vlaanderen en in de Elzas en in Lotharingen worden steeds meer mensen zich bewust van hun kulturele achtergrond. Steeds meer jongeren gaan inzien dat het affirmeren van ‘het recht op anders-zijn’ het middel bij uitstek is om enige beweging te krijgen in een ‘geblokkeerde samenleving’. Deze bewegingen, waarin zowel esteten, filologen en folkloristen werkzaam zijn als opstandige intellektuelen met blauwdrukken voor een nieuwe maatschappij, kunnen moeilijk onder één noemer worden gebracht. Wat ze gemeen hebben is hun afwijzen van het centralisme en de eis om in hun respektieve regio's een bepaalde vorm van autonomie te kunnen genieten. Over de vorm die aan deze autonomie moet worden gegeven en over de wijze waarop die tot stand moet worden gebracht, lopen de meningen sterk uiteen. Dat de oude, natuurlijke regio's nieuwe kansen moeten krijgen in een federaal en demokratisch Europa, is een tema dat in de meeste regionale programma's wordt aangetroffen. Hier en daar worden in scherpe analyses de diepere oorzaken van het ‘binnenlandse kolonialisme’ blootgelegd en is de tegenstander een Janus met twee gezichten: centralisme en kapitalisme. De Oksitaanse hoogleraar Robert Lafont, die zo ongeveer de goeroe van de radikale regionalisten is, ziet alleen heil in autonome regio's met een direkte, socialistische demokratie. Van hun voorstellen valt, evenals van de federale blauwdrukken die door meer gematigde regionalisten worden voorgesteld, voorlopig weinig terug te vinden in de programma's van de grote politieke partijen. De Franse regionalisten blijven een kleine aktieve minderheid die door de grote politieke stromingen van rechts en links met onbegrip, wantrouwen of onverschilligheid worden bejegend. De regionalisten kunnen alleen op zichzelf rekenen. |
|