Nederlandse taal en kultuur in het buitenland
In Memoriam Maurice Carême en Henry Fagne.
Kort na elkaar ontvielen ons twee dichters die, elk op zijn manier en zijn nivo, een belangrijke rol hebben gespeeld als bemiddelaar tussen de Franse literatuur en de Nederlandse.
Op 13 januari 1978 overleed te Brussel de bekendste van de twee, Maurice Carême, een van de meest vooraanstaande Frans-Belgische dichters van deze eeuw. Al heel vroeg werd hij opgemerkt door zijn poëzie en verhalen voor kinderen (zijn onderwijzersopleiding zal daar wel niet vreemd aan zijn geweest), door zijn toneel (bv. Lancelot, in 1938) en vooral door zijn kwasi eenvoudige, direkt toegankelijke gedichten, in een erg muzikaal Frans, die dwars door hun eenvoud heen vaak een magische klank hebben. Zijn wellicht meest verspreide bundels zijn Chansons pour Caprine (1930), waarmee hij definitief zijn faam vestigde, en vooral Mère (1935, in 1942 bekroond met de prijs van de provincie Brabant, en in 1973 aan zijn 18e druk toe). Zijn laatste bundel, Sur les bancs, verscheen weinige maanden voor zijn dood.
Van deze begenadigde dichter is maar één werk in het Nederlands vertaald: Le royaume des fleurs, door Karel Jonckheere vernederlandst tot Bloemenrijk. Maar zelf heeft hij uitstekende vertalingen van Zuidnederlandse poëzie gepubliceerd, waarin hij bewijst een grote affiniteit te hebben bezeten met zijn Vlaamse kollega-dichters én een ongewone virtuositeit in zijn eigen moedertaal. Van die vertalingen zijn twee erg verschillende bundels verschenen: Anthologie de la poésie néerlandaise - Belgique - 1830-1966 (1967) en Les étoiles de la poésie de Flandre (1974).
De eerste bundel verscheen met een woord vooraf van de Fransman Jean Cassou en een inleiding van Karel Jonckheere. Hij bevatte maar liefst 171 gedichten van 83 Zuidnederlandse dichters, met telkens het origineel en een Franse vertaling van Carême. Hoe het idee voor zo'n bundel ontstond heeft de vertaler in dit tijdschrift zelf verteld (O.E., 11-3, p. 52), en ook dat de verwezenlijking van dat gedurfde plan drie jaar van ingespannen werk heeft gevergd. Voor een wat uitvoeriger voorstelling van deze bloemlezing kan de belangstellende lezer ook O.E., 11-2, p. 89, inkijken.
Geheel anders van opzet was de tweede bundel, Etoiles de la poésie de Flandre, waarin Carême, met veel grotere persoonlijke speelruimte, vier Vlaamse dichters voorstelde en van elk een twintigtal gedichten opnam. De vertalingen van Gezelle en Van Nijlen zijn zeer genietbaar, die van Van de Woestijne en Van Ostaijen bewonderenswaardig; dit werd uitgebreider betoogd in Septentrion (3-1, mei 1974, p. 25) en aan de hand van een paar voorbeelden geïllustreerd.
Maurice Carême, de zachtmoedige, was een dichter die, ondanks alles, verzoend leek met het leven, die de liefde en vriendschap niet alleen met woorden beleed (hoe magistraal soms ook), maar in zijn gehele persoonlijkheid had geïntegreerd. Het kostte hem geen moeite te verklaren:
Que Dieu s'y laisse prendre.
Grondig verschillend van toon is de poëzie van Henry Fagne, die ons nog geen maand na Carême verliet, eveneens te Brussel, op 4 februari 1978. Het geloof in het leven was voor de kleine, vinnige Fagne veeleer een wilsdaad dan een spontaan groeiende overtuiging; hij moest de tegenslag, de twijfel en ontmoediging telkens opnieuw bezweren:
Tu cherches à dire, gosier serré.
Règne, règne, ou meurs, tu ne peux pas
donner un sens, plus de symbole.
Grands esprits, il pleut menu et froid,
des jours, des heures, la demeure
ne réchauffe que bouches et flancs.
De cela seul on te sépare. Estce là: mort?
La vie absorbera la mort, et régnera.
(‘Dure pluie intermittente’, in De plante et de fantôme, 1967).
Of zoals het zo toepasselijk op het rouwbericht staat afgedrukt: Parcimoníeuse est la lumière. Qui m'a donné et qu'est-ce qu'on m'a donné? Lutter encore quand on est abattu. Je brandis en plein jour, obscène et rageuse, une lampe allumée.
Henry Fagne was de laatste vijftien jaar vooral bedrijvig als uitgever. Hij was de bezieler en de werker achter Nouvelles à la main, een informatieblaadje over dichtkunst en dichters, en achter de serie plaketten onder de verzamelnaam Poètes néerlandais, waarin hij telkens een Vlaams dichter bondig voorstelde en een vijftiental gedichten in Franse vertaling plaatste. Volgens zijn eigen woorden wilde hij vooral bekendmaken, informeren, een kloof overbruggen. Zijn aandacht ging niet in de eerste plaats naar de literaire waarde van zijn vertalingen, die hij nuchter en met een grote dosis zelfkritiek beoordeelde; hij schreef me ooit: ‘Ik persoonlijk acht dat 10% van mijn vertalingen echt geslaagd zijn.’ Zijn allereerste bedoeling was: ‘... attirer l'attention des amis de la poésie (...) sur un domaine infiniment riche de la poésie mondiale...’, zoals ook al vroeger in Ons Erfdeel vermeld (13-3, maart 1970, p. 142). Die taak heeft hij vervuld met grote inzet en niet aflatende overtuiging.
●
Maurice Carême en Henry Fagne