Zonder dansmeester geweest, die terecht ruim in de verzamelbundel is vertegenwoordigd. Daarin komt het gedicht taalweefsel voor, waarin hij schrijft:
koel dilettantische poging
: taal waaruit de woorden
Hier wordt afstand genomen van de idee van het magische woord (‘geen meester van de wind’) en gekozen voor de mogelijkheid, voor het openlaten.
In dezelfde bundel Zonder dansmeester staat ook de prachtige reeks van vijf ‘Elegieën’, waarin deze regels voorkomen:
zich omwinden met afwezigheid
zich herhalen in regen en vuur
elk woord veranderen in een
geluidloos brandt het aan de randen
Deze hang naar onpersoonlijkheid heeft te maken met de diepste emotie die het werk van Eyckmans beheerst: de angst die voortkomt uit het weten, uit de vervreemding van zichzelf. De dichter laat zich door de emotie van deze eksistentiële angst zelden meedrijven, zijn poëzie is steeds uiterst beheerst, vaak overtrokken door een waas van ironie. Daarom telt de emotie des te zwaarder, als ze zonder reserve doorbreekt zoals in de laatste regels van de elegieën:
ik trap mijn droommachine
ik met een dichtgemetseld hoofd
Stellig heeft deze angst ook te maken met het schijnbaar afstand nemen van het menselijke, dat op allerlei plaatsen in Eyckmans' poëzie opduikt. In de afdeling ‘Werkwijze’ vinden we als voorbeeld daarvan het gedicht luistervermogen:
het daalt niet meer af naar
(intensiteit gemeenschapszin)
Bij het doorlezen van Eyckmans' werk valt direkt op, van hoeveel belang muziek voor hem is. Veel gedichten zijn aan komponisten of muziekwerken gewijd en bestaan uit beelden die daarbij de associaties vormen. Daarom is wat klinkt, wat ‘toegang heeft tot het gehoor’, de poëzie en de muziek dus, voor deze dichter van zeer wezenlijk belang. En dat juist blijft in uiterste beheersing boven het menselijke staan. Dit is in dit werk geen artistiek (l'art pour l'art-) spel. Overal blijkt in Eyckmans' gedichten dat het menselijke (de intensiteit en de gemeenschapszin) angst, vervreemding en eenzaamheid meebrengt. Men hoeft er de liefdesgedichten uit de Gezangen van Maasniel maar voor te lezen:
de uiterste konsessie van een
halverwege genegenheid zijn
Maar daarop volgen meteen deze regels:
leeft voor mij geen poëzie
Het uitwijken naar een niveau boven het menselijke, waar poëzie en muziek in strakke emotieloze puurheid klinken, is een paradoksale beweging, want juist poëzie en muziek brengen steeds weer het menselijke, de hoop, dichterbij. Het inzicht in deze paradoks zal Eyckmans geïnspireerd hebben tot de titel Bij het menselijke af voor zijn verzamelbundel. Het is in dit licht ook, dat zich de twee uitersten uit de elegieën laten begrijpen: het koude, tevreden oog van het verlangen naar bevrijdende objektiviteit en het ‘dichtgemetseld hoofd vol afschuw’ van het al te menselijke. Toch slaagt Eyckmans erin dat oog steeds weer te laten gelden, zeker in zijn latere gedichten. In de reeks ‘variaties’ uit ‘Werkwijze’ bijvoorbeeld, waarin hij speels en bevrijd de verschuivingen in een visueel beeld signaleert. Want hoezeer het gehoor belangrijk is voor de door muziek gefascineerde Eyckmans, het zien weegt in zijn verzen tenminste even zwaar. Zijn poëzie is vol van scherp getekende, geziene beelden.
●
Vlak na de verzamelbundel publiceerde Eyckmans nog een bundel met nieuw werk onder de titel Het huis zwarte weg. Dat verwijst naar de straat waar de dichter in Den Haag woont en het is voor Eyckmans' doen eigenlijk een heel ‘koele’ titel. Deze nieuwe bundel zou trouwens ook evengoed ‘Werkwijze’ hebben kunnen heten, want wat daar en eerder begon, zet zich hier voort. Ook hier zijn het gedichten waarin de taal in beweging wordt gezet in de richting van het wit, van mogelijkheden en open plaatsen. Niet voor niets heet de eerste afdeling ‘De onbezette plaats’. De eerste regels daarin zijn:
Het woord, staat er verderop, ‘is stroef van / tegenspraak’. Het moet zich nog schikken in het procédé van de taal. Rust vindt de dichter in de leegte waar de taal naartoe werkt:
de onbezette plaats kan zo
Eerder zagen we, hoe in de di-