Een zware lift vol ellende en plezier.
(Jaap Harten)
Boven het verhaal Else Mauhs (en collega's) uit het prozadebuut van Jaap Harten, de verhalenbundel Operatie Montycoat (1964) staat een motto uit Eleonora Duse van Simoni dat een algemene geldigheid bevat voor veel van de hoofdpersonen in het werk van de Haagse auteur: ‘Sie hatte die Jahre überwunden, Sie stand jenseits der Jahre. Sie hatte sie alle erlitten, verbraucht und zerstört’. Zowel voor Else Mauhs in het gelijknamige verhaal, als Ilse Hess in Madame Tussaud in Berchtesgaden (1972) en Zarah Leander in Hartens nieuwe verhalenbundel De groeten aan Truman Capote (1977) geldt deze karakteristiek en het motto is ook typerend voor de levensvisie van Jaap Harten zoals hij die ventileert in proza en poëzie: droefheid over het vergankelijke, geluk vinden in het simpele leven aan de zelfkant van de maatschappij of, zoals het staat in de gedichtenbundel Wat kan een manser betalen (1977): ‘Al ver voorbij tranen, kanten / kragen, zelfmedelijden / Goedemorgen tegen het leed / dat was wat bleef’. Jaap Harten die was voorbestemd om akteur te worden en daartoe ook een opleiling ontving van de befaamde aktrice Else Mauhs debuteerde in 1954 met de dichtbundels Studio in daglicht, waarna nog enkele poëziebundels zouden verschijnen voor Operatie Montycoat. Het boek waardoor Jaap Harten vooral bekendheid verkreeg en ook algemeen bewondering afdwong verscheen in 1968: De getatoeëerde Lorelei, over het leven in Berlijn in de jaren dertig met de dreiging van het Nazisme al duidelijk merkbaar. De stilte na 1972 werd eind vorig jaar doorbroken met de twee genoemde werken. In 1976 was Hilde Vandormael in Leuven gepromoveerd op het prozawerk van Harten, die zijn betrekking als assistent-konservator van het Letterkundig Museum heeft opgezegd om zich helemaal te
kunnen wijden aan het schrijverschap.
De bundel De groeten aan Truman Capote bevat zeven verhalen, waarvan er drie nauw aan elkaar zijn verwant. Het titelverhaal is een pastiche op het boek Other voices, other rooms, waarmee Capote in 1948 debuteerde. Harten is er weer niet aan ontkomen om knipogen uit te delen aan de literair goede verstaanders, veel handeling zit er niet in het korte verhaal: de dorpskapper van Moon City slaagt erin de jeugdige en mooie Billy Boy voor zich te winnen ‘en de rest laat zich door iedere lezer boven de achttien jaar gemakkelijk raden'’. Het zijn dit soort zinnen waarmee Harten wat afstand neemt van de fraaie uitstalkast van stijlfiguren die het titelverhaal moeten redden. De onbenulligheid van het slotverhaal, De ballade van de liftboy, bekentenissen van iemand die om aan geld te komen bereid is met leden van beide geslachten het bed te delen, is zo mogelijk nog groter dan van De groeten aan Truman Capote en het is me een raadsel waarom Harten geen ander onderwerp heeft weten te vinden om de strofe van Hans Lodeizen (‘er is een lift in mij vol mensen / die langzaam van boven naar beneden gaat, / vol levens, vol herinneringen / een zware lift vol ellende en plezier’) mee te omlijsten.
Dat de nieuwe verhalenbundel niettemin toch weer van het verwachte nivo is (en heeft Nobelprijswinnaar Heinrich Böll niet gezegd dat je nivo moet hébben, om er ook eens beneden te kunnen gaan?), komt door de overige vijf verhalen. Het grootste gedeelte wordt ingenomen door de notities uit de dagboeken van Mabel Luyk (de moeder), Ronald (de zoon) en Mien de la Parra. Mabel is een zeurderige vrouw die in de steek is gelaten door haar rijke man. De alimentatie is royaal genoeg om zich arm te kunnen kopen aan dure kledij en het liefst omringt zij zich met de aktrice Mien de la Parra. Haar zoon Ronald wordt op school aangetroffen in ‘een ongeoorloofde situatie'’ met een vriend en de rektor schroomt niet moeder Mabel in te lichten. Geraffineerd ontkent Ronald het verhaal en moeder ziet spoedig haar zoon weer ‘als een gewone Hollandse jongen’. Tijdens de vakantie in Cannes logeert een Amsterdamse kennis in hetzelfde hotel als Mabel, Ronald en Mien en wanneer de eerste Ronald 's ochtends in bed aantreft met deze kennis hebben de andere figuren de handen vol om moeder Mabel weer tot bedaren te brengen. De diepgang van het verhaal is die van een doktersroman, maar de kwaliteiten schuilen in het ironiseren van de Amsterdamse incrowd, waar de akteurs en aktrices en modekoningen elkaar veelvuldig zien en bekommentariëren. De dagboekfragmenten overlappen elkaar grotendeels en het deel van de zoon is niet alleen het uitgebreidste, maar ook het meest geslaagde, omdat de afstandelijke karakterstieken van het gedrag van zijn vader en moeder een perfekte eenheid vormen met de emotionelere, maar nooit larmoyante fragmenten over vriend Hans. Hartens kennis van de toneelwereld spreekt het duidelijkst uit het dagboekgedeelte van Mien de la Parra en af en toe spreekt zij met de stem van Else Mauhs als ze haar kollegaakteurs beschrijft. Ook haar visie op de wereld is uiterst me-