linck geschreven heeft en daarop maakt De sloper in het slakkehuis zeker geen uitzondering, bewijst dat de mensen, dat Rembert Cox o.a., die opdracht niet aankunnen. Ofwel worden zij door hun egoïsme daartoe onbekwaam ofwel missen zij het karakter om de tegenstand aan te kunnen.
Die zwakkelingen bevolken de verhalen van de auteur in overwegende mate. Merkwaardig is eveneens dat het dikwijls mislukkelingen en machtelozen zijn die de hoofdrol spelen. Die vaststelling doet vermoeden dat zij het zijn, zoals Rembert Cox, die de auteur het nauwst aan het hart liggen. Zijn sympatie gaat naar de hulpelozen, de eeuwige verliezers, al vooraf verslagenen, uit. Als zij de enigen zijn waarvan het lot der mensheid afhangt, is er geen betere toekomst denkbaar.
Vandaar dat Ruyslinck het vermoeden wekt van een hopeloos pessimisme. Maar waarom dan het engagement zoals het door hem opgevat wordt? Zijn protest zou tragischer en grootser worden als het egoïsme dat hij bestrijdt door krachtiger figuren van groter formaat belichaamd was. De soldaat van Pompeï, waar Spengler een beroep op doet om als symbool door het noodlot verpletterd te worden, overtreft in hoge mate de zielige Coxen die Ruyslinck tot slachtoffers van een weerzinwekkende overmacht uitkiest. Er is o.i. een verklaring voor die keus. De auteur komt op voor een wereld waar ook die onaanzienlijken en vernederden de gelijken van keizers en pausen zijn.
Is die gelijkheid evenwel te verenigen met de vrijheid die hij in andere verhalen, o.a. in Het reservaat en De heksenkring voorstaat? Heeft de Lammenais geen gelijk gehad toen hij stelde dat de gelijkheid de vrijheid uitsloot, omdat gelijkheid in de vrijheid niet te verwezenlijken zou zijn? Dat is de aanklacht van Solzjenitsyn tegen het kommunistisch systeem in zijn land. Daar God door Nietzsche voor dood verklaard en die dood als een onomstaatbaar feit door anderen en ook door Ruyslinck aanvaard wordt, ontbreekt de enige tegenspeler van de machtigen die de aarde bezitten. Dat God wel de zwakken en verontrechten kan verlossen, maar wegens hun vrijheid - de mens is zijn vrijheid! - niet tot de gelijken van hun uitbuiters kan maken, is oorzaak van de menselijke ellende.
Het engagement zoals het door Ruyslinck beoefend wordt, blijft op detailpunten gericht. De Griekse treurspeldichters en degenen die zoals Shakespeare hun navolgers waren, hebben de grondoorzaak van het lijden, dat een bewust gedragen menselijke eksistentie teistert, uitgebeeld vanuit het geloof dat het besef van dat ongeluk tot een troostvolle aanvaarding van de werkelijkheden zou leiden. Niet door gelatenheid ontkracht, maar door het fiere bewustzijn van de mens die de absurditeit van het bestaan ontkent, omdat hij ondanks alles zich zelf als een strijder voor de vrijheid handhaaft.
Wie voor de kunstenaarspersoonlijkheid en het werk van Ruyslinck meer dan gewone belangstelling heeft, mag Gewikt en gewogen, een bundel kritische opstellen over de schrijver niet ongelezen laten. Hij bevat bijdragen van Aarnout de Bruyne, Willy Coolsaet, Bernard Kemp, Lieve Scheer, Ludo van den Wijngaert en Paul de Wispelaere. Bijzonder opvallend vonden wij de artikelen van De Bruyn en Coolsaet. De beschouwingen van laatst genoemde wegens de konfrontatie van Ruyslincks romaninhoud met de hedendaagse wijsbegeerte, waarbij de kritikus tot de vaststelling komt dat de auteur uitgegaan is van de erkenning van de zinloosheid van het bestaan. Later heeft hij die eksistentialistische wereldbeschouwing door zijn sociaal engagement een andere dimensie geschonken. Maar daardoor ‘leven Ruyslincks personages niet existentieel’ (58).
Ook De Bruyne is de mening toegedaan dat sommige werken van Ruyslinck, zoals De apokatastasis louter cerebrale bedenksels zijn, wel zeer interessant maar alleen levend binnen het literaire blikveld. De personages en hun avonturen zijn er slechts om gedachten te kunnen verkondigen. Verder wijst de kritikus erop dat het protest van de auteur vooral gericht is tegen het geloof in een liefdevolle god, het militarisme, de autoritaire regimes en de onrechtvaardige rechtspraak. Dikwijls is het slachtoffer van de kapitalistische maatschappij en het machtsmisbruik dat ermee samengaat een onzakelijke en welmenende mens, een paria, die in Ruyslincks latere verhalen weleens tot een beschermer van de uitgebuiten en vernederden uitgegroeid is.
Daarentegen stelt Bernard Kemp die Ruyslinck ‘een sociale moralist’ (68) noemt, dat hij wel degelijk een beoefenaar van zuivere vertelkunst is, die enige invloed van de grote Russische prozaïsten ondergaan heeft. Daartegenover weer Lieve Scheer: ‘Ruyslinck is niet alleen een verteller, maar ook een betoger’ (85). Over zijn personages: zij lijden aan een dwangbestaan, waartegen wel verzet, maar waaruit geen bevrijding mogelijk is. Zij willen niets te maken hebben met de gemeenschap, al zijn ze voor de gemeenschap, of is het alleen voor het bedreigde individu? Eigenlijk kan Ruyslinck God niet vergeven dat hij niet bestaat. Ten slotte spoort Ludo van den Wijngaert, nogal zwaar op de hand, de invloed van het oosterse denken op Ruyslinck op en onderwerpt De Wispelaere een drietal werken van Ruyslinck aan een literatuurtechnische ontleding. Alles samen is Gewikt en gewogen een onmisbaar dokument voor wie een veelzijdig en tegelijk dieper inzicht wil in de oorspron-