Ons Erfdeel. Jaargang 21
(1978)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 428]
| |
poëzie. Daarbinnen reist hij zo ver hij kan: het oerwoud van Suriname binnen. Zo ver mogelijk terug ook reist hij in het menselijk verleden: de oertijd.
je stenen bijl
hakt
in mijn geest
de sporen
voor de juiste weg
reeds zie ik
je hoge jukbeenderen
overvloeiend in
de hartvormige lijn der lippen
die verleidelijk
een naam uitspreken
posjoewara
maria
jij
dan
achter een nevel
van alledaagse dingen
en de wereld rondom
achter het geruis van
verharde wegen
trekken
je naamgevende lippen
zich terug
waarheen
waarom
waarmee (p. 10-11).
Zo eindigt Posjoewara, het gedicht waarmee de tweede bundel van Herman Crompvoets opent. Op zoek naar Posjoewara (1977) is evenals zijn debuut Blanke Verzen (1973) geïnspireerd door Suriname, dat we als zijn poëtische vaderland mogen gaan beschouwen. Alleen al om de schrijnende konfrontatie van vrijheidsdrang en blanke onderdrukking verdient zijn werk een ruimer publiek. Na de konfrontatie, centraal in Blanke Verzen, heeft hij nu een indringende poging ondernomen tot identifikatie en wel met de natuurmens Posjoewara, voorin de bundel journalistiek aangekondigd met: ‘Op 8 september vertrokken naar de bovenloop van de Pimbakreek een zijtak van de Tapanahony in Zuid-Suriname, de assistent bestuursopzichter J.W. Schmidt en de zendelingen Claude Leavitt en Art Yohner, die bij vorige ekspedities kontakt hadden gemaakt met verschillende groepen Akoerio's. De tocht duurde van 8 september tot 9 oktober 1970. Tijdens deze tocht gelukte het kontakt te maken met een groep Akoerio's die onder leiding stond van een nog jonge man genaamd Posjoewara’ (uit De West, 1970). Hoé universeel we Posjoewara moeten opvatten, zeggen aanduidingen als: ‘je goddelijke ideeen’ (p. 9), ‘goddelijk gif’ (p. 20) en - zonder kans op misverstand -
een boomstam vaart
tussen de wanden van natuur
naar het akoeriaans verschiet
waar de zon
als een stralend offerdier
aan de hemel staat
voor
posjoewara
mens
en god (p. 26).
In Posjoewara leeft ons verleden naast ons. Bovendien vormt Posjoewara met de ik en Maria een drieëenheid binnen de bundel die goddelijke omtrekken krijgt, met een Posjoewara als vaderfiguur. Haast onmiddellijk laat de dichter in het drietal gedichten dat op de opening volgt een mytisch tegenwicht groeien tegenover de kristelijke reminiscenties: Posjoewara wordt gesekondeerd door watergod, bosgod en god van de aarde. De kristelijke symboliek verglijdt in die van de Akoerio's. De drievoudigheid geeft innerlijke en uiterlijke konsistentie aan de bundel: er is de goddelijke drieëenheid, het drietal natuurgoden, de driehoek Posjoewara, Maria en ‘Ik’. In veel gedichten herhaalt zich de typografische indeling in drie delen. In de reeks ‘Maria’ klinkt in het openingsgedicht het Posjoewaramotief nog wel door, maar komt het aksent toch te liggen op westers religieuze symboliek door middel van de overkoepelende Maria-litanie (telkens worden titels gekozen als Geestelijk vat, Koningin van de profeten, Mystieke bloem). De identifikatie met het hart van Suriname verschuift naar die met de natuur in het algemeen: er komt ruimte voor bemoeienis met zijn eigen oorspronkelijke natuurlijke omgeving. Zand, klaprozen, onkruid en korenbloemen brengen de lezer dichter bij het huis van de dichter, bij hemzelf terug: dat gebeurt dan in het derde deel: ‘Ik’. Hij neemt afstand van de grootse en meeslepende toon in ‘Posjoewara’ en ‘Maria’, kruipt weer terug in het twintigste eeuwse pak: maar de lezer weet wel wie daarin steekt, met al zijn verlangens fors en getemperd optimisme. In dat derde deel reikt Herman Crompvoets vooral in zijn persoonlijke leven ver terug, het verst in Embryonaal (p. 46):
wanneer bommen
het leven
waarvoor ik schuilga
dreigen te bevruchten
met zaad van verderf
groei ik
als vrucht
in de buik van de angst
Het is het jaar van de oorlogsangst, het jaar waarin hij werd geboren: 1939. Hij ging naar het seminarie in Rolduc:
vertwijfeld en alleen
stort ik
het priesterlijk zaad uit
dat niet ontkiemde
in mijn wufte geest (p. 49).
Tijdens de Rolduc-periode verbleef hij anderhalf jaar in het sanatorium (de gedichten de bronchoscoop en sanatoriaal op p. 50-51). Zijn woonplaats trekt voorbij, uit de oergrond waarvan hij, moerassig dichter, geboren is. Hij is leraar geweest, de laatste ‘die het nog zo deed / omdat het anders niet kon’ (p. 57), deed wetenschappelijk taalonderzoek. Na het Surinaamse avontuur ging hij terug naar zijn geboorteplaats: daarover gaan de vier afsluitende gedichten (p. 59-62), die nog eens Posjoewara oproepen, gevolgd door beelden van de oude aa, velden en linden. De voortdurende wisselwerking | |
[pagina 429]
| |
Herman Crompvoets.
tussen universele en persoonlijke aspekten uit zich ook in zijn maatschappelijke kritiek. In zijn meest eigen omgeving zet hij de westerse overdaad, in het huis van een parvenu, te kakken:
de weeë stank
van veecaliën
die geprepareerd
drijven in
de pot van welvaart (p. 37).
In ruimer verband stelt hij natuur en kultuur tegenover elkaar, Suriname tegenover Europa. En daartussenin zwalkt de dichter, hij die nog in een Utopia gelooft:
de dichter in zijn kraaiennest
roept
ongehoord
land achter de horizon (p. 26)Ga naar eind(1)
Siem Bakker, Wychen.
|
|