aangeklede pop betekenen om b.v. iemand uit te lachen. Verder zegt Deschodt ook e foto gruup'm, d.i. nemen, en als de waterketel kookt en borrelt doet dit hem denken aan ‘d'(h)eksen (die) dansen in de mooër’.
Gijs van Ryckeghem uit Waregem hoorde in Au Reuze in Kassel het fijn gevormd woord kwaowereziek, van kinderen gezegd die onpasselijk zijn door het slechte weer. Verder (h)agels voor ‘hagelstenen’.
In Nieuwerleet nog eens nagevraagd over die hozer: de uitspraak is toch wooëzer. Met al m'n ekskuses voor de vroegere vergissing. Verder heten de boeren uit dit waterland marei-uulders; en over het Zeeëuw (stomweg op de stafkaarten Zieu gespeld) ligt een slibbrigge (letterlijk sleepbrug) niet ver van een heus ophaalbruggetje. Om alleman is Nieuwerleets voor ‘voor iedereen’.
Dank zij de Z.E.H. Depoers beschikken we over een paar tot nog toe onbekende volksliederen, op Sint-Elooisfeest opgenomen in Eke. O.m. het volgende: Uut d'n oosten, uut d'n westen, wuk (h)èt de boer mei-ebbrocht ten besten? En die boer brengt een zwien mee, dat sprak latien, en een gans, die sprak Frans, het haontje zei kraoi, kraoi, kra-kraoi en het hennige zei pekkatorioem librasioroem. Woordgebruik en vooral melodie doen sterk aan kerkzang denken.
Ook Mevrouw Dordogne van Zermezele heeft me verschillende vertellingen en liederteksten bezorgd. O.m. over Ulespegel en de anekdote over oenger(h)alve man en e pèèrdekop. Verder een lied over de Uul die op de pèreboom zaot en van den ezel die daoroender aot; van ute la flute la luter lala. Den uul vivaat den uul vivaat. U merkt dat de tekst enigszins anders is als de bekende. Dat is, ook zo in de twee volgende strofen. Een ander verhaal is dat van Schiepen en Schapen, ze giengen tegaore om neuten te rapen, en Schapen (h)adde z'n beuzen vol, en wulste nie huuswarts gaon zoenger eddragen te zien. (wulste = wou; zoenger eddragen te zien = zonder gedragen te worden). Er komt natuurlijk een hond bij te pas, een stok en een vuurtje, water, een koe, een rat en een kat. Het slot is: Schapen liep zo wied en breeëd dat 'n in ze broek sch...
In Eringem, zegt Elizabet Dordogne, zeggen ze golve voor galg, maar naar Gijs Nollet van Paul Desmet gehoord heeft is dat in Hazebroek toch golge: j'is zo mager of 't (h)oet van de golge. Jammer genoeg is Paul Desmet vorig jaar overleden. Verder weet E. Dordogne te vertellen dat er voor de eerste oorlog in Zermezele nog heel wat moezesjaverdienn voor de kerkdeur stonden bij winterse zondagmissen. Dat zijn slijkschaatsen of slijkstelten, waarmee de buitenmensen door het slijk konden waden zonder hun schoenen vuil te maken. Er is hiervan nog een paar te zien in het Kasselse museum. Peksuker is hetzelfde als elders sukerde pek nl. zoete drop. Ook Zermezeels is zoetepoentje (kusje); snaoren ovt snaorste betekent snurken; stoolmatte voor zitting doet denken aan de oudste vorm hiervan; 't mul ofvagen ‘het stof afvegen’ en wel met een mulfoefe (stofdoek). Dat laatste woord hebben we van Mevrouw Decoopman uit Kaaster. E. Dordogne vertelt verder over haar tantes: moeie Zoë en moeie Leisen. Vidaauwtjes maken, vertelt ze verder, is Bollezeels voor vuurtjes aanmaken. Al in ongeveer 1854 heeft onderwijzer Verclytte uit Sint-Silvesterskappel opgetekend dat ze daar vroeger op de vooravond van Sint-Jan op de kruispunten vreugdevuren aanmaakten al roepend vidauw, vidauw. Verclytte zet er tussen haakjes bij vier-auw. Ten onrechte, want zowel Kiliaeh als De Bo verklaren widauw of widouw als wissen ofte tenen. Verdam die wedauwe of widouwe spelt verklaart het woord als kreupelhout: misschien de beste verklaring voor het Bollezeelse woord.
Twee woorden opgevangen om ‘haal’ uit te drukken in het Zuidvlaams. Het eerste is Hazebroeks (P. Desmet) (h)ang(h)aak, het ander is Steenvoords, vernomen bij H. Decoopman: (h)angiezer.
Jaak Fermaut heeft een vreemde uitdrukking opgevangen in Bollezele of Zegerskappel: Wao cfaf er gin geld en is, d' (h)ullen zien babbienn. Wat wil dat zeggen? Vermoedelijk is het een vervorming van ‘ijdele beurzen maken dulle (= dolle) bagijnen’. In Bollezele, getuigt Fermaut, hoor je wel eens van je tands berenten binst 't evangelie, d.i. je tanden verkopen (letterlijk bezwaren met een hypoteek) onder het evangelie van de zondagse mis, nl. om ze te mogen bewaren. Eveneens in Bollezele zeggen ze fijn: me gaon e moend vul lachen ‘eens goed lachen’. Graag haal ik hier nog levende sporen van schrijftaal aan in de Zuidvlaamse volkstaal. O.m. in het volgende versje (liedje?):
Ja 'k en doen, 'k zien me leven nog niet moe
Grooëte pienten zal ik drienken
en de kleeëne laoten staon
Sjooëne misjes zal ik vrieën
en de leeëke laoten staon
Misschien import van over de ‘schreve’. Merkwaardig in elk geval dat zal, dat overigens onbekend is in de hele Zuidvlaamse Westhoek. Ook in Zegerskappel heeft J. Fermaut kunnen optekenen: Wiene ‘zal’ je me vragen? (wiene = wat). In Winnezele alweer: krachtig gebede (doffe -ig). Verder: Oenzen Heeëren wied (onkruid met rode stippen op de blaren). Oenzen, anders uze. In Zermezele zoals overal natuurlijk het gebed, maar dan grappig omschreven: Oenzen vaoder die op de baaje zaot en al de beste broks opaot. Dat bestaat ook over het Weesgegroet: Weesjegroet, Keiseroet, 't wos ol in me vaoders besten oeden (h)oeëd.
Nu moet ik nog vlug m'n achter-