Toneel
Othello.
In een regie van Domien De Gruyter bracht het gezelschap van K.N.S. Antwerpen een klassieke opvoering van Shakespeares Othello. Het dekor van Mimi Peetermans was een eenvoudige houten konstruktie die zeer duidelijk op de vorm van het Elizabethaanse toneel geïnspireerd was. Voorzien van een balkon en een door een gordijn afgesloten ‘inner stage’, liet het alle spelmogelijkheden open maar had het slechts weinig suggestieve kracht. Dat was ook de bedoeling van deze produktie. Domien De Gruyters eerbied voor Shakespeares werk is bekend en hij heeft Othello dan ook willen tonen voor wat het is, zonder zware aksenten te leggen, zonder een visie aan de toeschouwers op te leggen. Als reaktie op de vele Shakespeare-produkties van vandaag waarin men overduidelijk de hand van de regisseur of liever diens voor-oordelen of vooraf ingenomen interpretatie herkent, is een dergelijke benaderingswijze bijna verfrissend te noemen. Het aksent verschuift dan van de regisseur naar de akteurs die individueel en in samenhang met de medespelers een kreatieve konfrontatie met elke spelsituatie en elk stukje tekst moeten aangaan. Shakespeares verzen zitten immers vol verschillende interpretatiemogelijkheden en vragen vaak een direkte gestiek. In dit opzicht schoot de K.N.S.-produktie wel enigszins te kort. De vertolkingen van de hoofdrollen waren weliswaar behoorlijk maar misten toch de vitaliteit en inventiviteit die woorden en dramatische momenten met een revelerende kracht kunnen laden. Een handikap hierbij was wellicht ook het gebruik van de vertaling van L.A.J. Burgersdijk, die beslist nog steeds haar grote waarde heeft, maar die juist de dramatische spanningen die in het vers zelf besloten liggen, al te zeer heeft gladgestreken.
Frank Aendenbooms Othello leek mij wel in zekere mate geïnspireerd te zijn op de beroemde vertolking van Laurence Olivier. Ook hij had zijn tred zodanig aangepast dat hij als een kat over de scène liep. Hij sprak met een lage, diepe stem en in een vervreemdend, stokkend zinsritme. Aanvankelijk ingehouden en beheerst, vierde Aendenboom steeds meer de teugels in de grote emotionele ogenblikken van het stuk, de scènes namelijk waarin Jago zijn geest met de idee van Desdemonas ontrouw vergiftigt en de konfrontaties met zijn echtgenote. Toch was Aendenboom nooit een zichzelf dramatizerende Othello. Deze tragische figuur verschilt nu eenmaal van andere Shakespeariaanse helden door zijn impulsief handelen, zijn direkte gevoeligheid, ja zelfs een zeker primitivisme dat hem verwijdert van de beschaafde, kristelijke, Venetiaanse wereld waarin het drama zich afspeelt. Othello is allereerst een man van de daad, een militair die, nu hij aan enorme emotionele spanningen blootgesteld is, soms zijn zelfkontrole verliest. De akteur die deze rol speelt moet dus het opentrekken van alle registers of de emotionele uitbarstingen niet schuwen zonder evenwel in de eksessen te vervallen die in de toneelgeschiedenis zo vaak met de vertolking van deze figuur gepaard zijn gegaan. Aendenboom bereikte de nodige beheersing door zijn staccato-stemgeluid en door het afronden van zijn spel met kwasi-rituele gebaren. Bij het begin van Jago's influisteringen bleef Othello schijnbaar rustig, ietwat onverschillig zelfs, maar onderhuids voelde men een verkropte angst. Wanneer zijn krisis een hoogtepunt bereikt bij de bekende woorden ‘Als het Pontisch meer, / Wiens kille, rustloos voortgezweepte vloed / Geen ebbe, geen terugloop kent, maar eeuwig / Naar de Propontis rolt en Hellespont, - / Zoo zal mijn bloedverlangst, met stormenvaart, / Nooit rugwaarts zien,