‘Zelfportret’ (akwarel)
door Paul van den Abeele.
Westrand te Dilbeek zoveel sukses heeft geoogst met een akwarellen-tentoonstelling.
Paul van den Abeele is geen fotograaf die onherstelbaar gebukt gaat onder een plastische droom: hij had al een schildersezel toen hij nog met de reportage-auto moest leren rijden. Hij is fotograaf geworden omdat hij kon tekenen. En zijn droom, die ook de kunstrichting heeft gekozen, heeft er een aforisme van gemaakt: ‘Een goede fotograaf moet kunnen tekenen’.
Ondergetekende die zich al zo'n dertig jaar de journalistieke kollega van Paul van den Abeele mag noemen, heeft hem altijd gezien als een Siamese tweeling onder één hoedje: een Paul en een Tegenpaul, een Noordpaul en een Zuidpaul, die goed samenwerken. De ene is de nerveuze beeldenjager, die altijd maar heen en weer wipt te midden van de mensheid, de andere is de rustzoeker, die de verbroken harmonie wil herstellen in simpele vormen, olijke verbeelding en kleuren, die wel eens geheim en heimwee oproepen, maar altijd troostend blijven. Beide Paulen zijn onafscheidelijk en de ene kan niet zonder de andere en omgekeerd.
Paul van den Abeele is in 1927 in Aalst geboren, als de zoon van een steenhouwer. Zijn aanleg voor het ambachtelijke en zijn tekenlust brachten hem naar de stedelijke akademie. Maar het was oorlog en Paul moest al vroeg een baantje zoeken. Hij vond het bij een fotograaf, als retoucheur. In 1947, toen het dagblad De Standaard in Brussel een nieuwe start kon nemen, werd hij daar dank zij een vriend als piepjong fotoreporter geëngageerd. Het was voor de Vlaamse journalistiek een pionierstijd, met veel moeilijkheden en weinig middelen en Van den Abeele moest zijn beroep, nee, zijn kunst, met de ogen stelen.
Vol jeugdsentiment bekijkt hij nu de vele schetsboeken die hij toen heeft volgetekend, terwijl hij in de reportagewagen door het land snelde. De fotograaf was altijd vergezeld door de tekenaar die, tussen twee ronden van de roemruchte Vlaamse ‘klassieker’ in, telkens weer ontsnapte in de richting van het dichtsbijzijnde museum of het schildersatelier van de plaatselijke Rubens. Tussendoor trok hij naar het Vrije Atelier in Woluwe, waar hij o.m. met Edgar Tytgat mocht werken, een man die hij altijd is blijven bewonderen om zijn eenvoud en zijn verteltrant, die zo dicht bij de oude volkskunst aansluiten. Géén ander heeft zo'n diepe invloed op hem uitgeoefend.
Tot nog toe heeft de druk werkende Van den Abeele maar weinig werk uit zijn atelier verkocht, al gunt hij ons af en toe een tentoonstelling. Zo heeft hij thuis in Aalst een vrij grote serie schilderijen staan. Hij bewaart ze rustig, ten eerste omdat er zoete soevenirs bij zijn, ten tweede omdat hij ze nog eens, zoals dat in schilderstaal heet, wil ‘herpakken’. Voor deze zenuwachtige, snelle reporter en voorzichtige kunstenaar is ‘herpakken’ een van de sleutelwoorden.
In zijn kollektie zitten zowel portretten als landschappen, interieurs van kerken als details van wandtapijten, die hij alle op zijn manier interpreteert. En al dit werk is gestyleerd, soms tot een bijna abstrakte konstruktie herleid en geschilderd in zachte kleurvlakken.
Wat hij wél onder het publiek