werkzaamheden vorderden, bleek echter dat het Rubenshuis te weinig ruimte bood om tegelijkertijd als museum en als dokumentatiecentrum te worden gebruikt. Er werd toen aan gedacht om de dokumentatie onder te brengen in een afzonderlijk gebouw gelegen in de buurt van het Rubenshuis, maar een praktische beslissing hiertoe werd niet onmiddellijk genomen. Door de toevallige ontdekking in 1942 van het historische huis in de Kolveniershof, gebouwd in de jaren 1631-1633, en palend aan de achterzijde van Rubens' eigendom, bleek men de meest geschikte behuizing te hebben gevonden. Tans wordt het pand gerestaureerd en aangepast, teneinde er binnen afzienbare tijd (waarschijnlijk in 1978) het dokumentatiecentrum, dat inmiddels de naam van Rubenianum verkreeg, op passende wijze in te kunnen onderbrengen.
Met de samenstelling van de Rubensdokumentatie zelf werd er in 1946 een aanvang gemaakt in het Rubenshuis. Dit materiaal, bestaande uit een fototeek en een gespecialiseerde biblioteek, werd in aanzienlijke wijze verrijkt, toen in 1963 daaraan het zeer omvangrijke archief kon worden toegevoegd, nagelaten door de eminente Rubenskenner Dr. Ludwig Burchard die te Hampstead (London) op 7 september 1960 overleed.
Ludwig Burchard werd te Mainz geboren op 31 mei 1886. Hij studeerde eerst gedurende korte tijd klassieke filologie en daarna kunstgeschiedenis aan de universiteiten van München, Heidelberg en Halle-Wittenberg. In 1917 promoveerde hij tot doktor met een dissertatie, die Holländische Radierer vor Rembrandt. Tijdens de voorbereiding van dit werk, waarvoor hij tal van graveurs bestudeerde die ook naar werken van Rubens hebben gewerkt, werd zijn belangstelling voor de grote Vlaamse kunstenaar gewekt. In de jaren twintig, toen hij redakteur was van Thieme-Beckers Allgemeines Künstlerlexikon schreef hij zijn eerste bijdragen in tijdschriften, waarin hij tal van onbekende schilderijen en tekeningen van Rubens aan het licht bracht. Terzelfdertijd voltooide hij het deel over Rubens in de reeks Klassiker der Kunst, dat door het vroegtijdig overlijden van Rudolf Oldenbourg onafgewerkt was gebleven. Toen ook vatte hij het plan op om een nieuwe kritische katalogus van de werken van Rubens samen te stellen, waaraan hij tot kort vóór zijn dood is blijven werken. De verwezenlijking van deze publikatie heeft hij niet meer mogen beleven. Weliswaar heeft hij er op een bepaald ogenblik aan gedacht de resultaten van zijn navorsingen uit te geven, en in 1939 verscheen zelfs een prospektus waarin zijn Work of Peter Paul Rubens dat zes lijvige boekdelen zou omvatten, werd aangekondigd. De uitvoering van het initiatief werd echter door de oorlog verhinderd, zodat het overgrote deel van zijn vondsten en waarnemingen in zijn omvangrijke dokumentatie verborgen bleef.
Na het overlijden in 1960 van Dr. Ludwig Burchard werd door het Stadsbestuur van Antwerpen kontakt opgenomen met zijn familie, om de mogelijkheid na te gaan om zijn dokumentatie voor het Rubenianum te kunnen verwerven. Het is begrijpelijk dat mevrouw Burchard, bezorgd over de geestelijke nalatenschap van haar echtgenoot, aan de overdracht van het door hem verzamelde Rubensmateriaal de voorwaarde verbond dat het als postuum levenswerk zou gepubliceerd worden. De Stad Antwerpen heeft deze voorwaarde aanvaard en voor de redaktie van deze publikatie een beroep gedaan op het Nationaal Centrum voor de Plastische Kunsten in de 16de en de 17de Eeuw, dat trouwens reeds bij de onderhandelingen met de familie Burchard werd betrokken. In november 1963 werd de dokumentatie naar Antwerpen overgebracht, waar ze, in afwachting van de restauratie van het Kolvenierspand, tijdelijk werd ondergebracht in een gedeelte van het Museum Smidt van Gelder.
Het Nationaal Centrum voor de Plastische Kunsten in de 16de en de 17de Eeuw, dat met de postume publikatie van Burchards levenswerk over Rubens werd belast, werd in 1959 door een aantal professoren en museumkonservators opgericht. Het stelde zich vooral ten doel de studie van de kunsten in de tijd van de renaissance en de barok in de (oude) Zuidelijke Nederlanden te bevorderen, door als centraal orgaan op te treden dat het nodige materiaal zou verzamelen en detailstudies aanvatten, vooral op die gebieden waar zich leemten in onze kennis voordoen. Vanaf de stichting werd het voorzitterschap waargenomen door Professor R.-.A. d'Hulst, van de Rijksuniversiteit te Gent, en het sekretariaat door ondergetekende. Van 1959 tot 1964 werden de werkzaamheden van het Centrum gefinancierd door het Ministerie voor Openbaar Onderwijs en Cultuur, daarna door het Fonds voor het Kollektief Fundamenteel Onderzoek (F.K.F.O.). Sinds 1964 fungeert de Rijksuniversiteit Gent, waar ook sedert de stichting de maatschappelijke zetel van het Centrum is gevestigd, als ‘onthaalinstelling’.
Voordat het Centrum de publikatie van Burchards levenswerk op zich nam, had het reeds een aantal publikaties op zijn naam. Sedert 1962 verschenen tot nu toe in de reeks Monografiën vijf studies over tekeningen van Rubens, Van Dyck, De Crayer, de Biechtstoelen van de St.-Pauluskerk te Antwerpen en de tekeningen van Jacob Jordaens. Ook verleende het zijn medewerking aan twee tentoonstellingen, respektievelijk gewijd aan tekeningen en olieverfschetsen van Antoon Van Dyck en teke-