Ons Erfdeel. Jaargang 21
(1978)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |||||||||||||||
Kanada en het probleem van Québec
| |||||||||||||||
Van ‘Nieuw Frankrijk’ tot ‘Brits Noord-Amerika’.In 1524 ontdekt de Florentijnse zeeman Verrazano als eersteGa naar eind(2) de kust van Kanada en noemt het land op een kaart die werd uitgegeven in 1529 ‘Nova Gallia’Ga naar eind(3). In 1534 zendt Frans I Jacques Cartier uit, die in drie reizen de golf van de Sint-Laurens ontdekt en verkent. Maar de godsdienstoorlogen vertragen de vestiging van de Fransen. Slechts in 1608 wordt de stad Québec gesticht door Champlain. ‘Ville-Marie’, gesticht in 1642, zal later Montréal worden. Lodewijk XIV geeft Nieuw-Frankrijk zijn administratieve struktuur, met een goeverneur, een intendant (rechtspraak en financies) en een soevereine Raad met wetgevende bevoegdheden. Intussen beginnen de Engelsen vanuit Virginia de streek Akadië te veroveren en in 1755 deporteren ze de meeste inwoners. Die zoeken hun toevlucht in Louisiana, waar hun afstammelingen nu ‘Cajuns’ worden genoemdGa naar eind(4). Een deel van hen kan niettemin terugkeren naar de eigen streek: het huidige New-Brunswick. Door het verdrag van Parijs wordt Frankrijk in 1763 definitief uitgeschakeld in Noord-Amerika. Het behoudt er alleen de miniarchipel St.-Pierre-et-Miquelon. Op dat | |||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||
ogenblik waren er 60.000 Franse kolonisten in Kanada. Hun nakomelingen hebben zich vermenigvuldigd, vrijwel alleen door geboortenoverschot, tot 6 miljoen manGa naar eind(5). Engeland was zo handig de Franse wetten te handhaven en voerde alleen het Engelse krimineel recht in. Het eerbiedigde ook de katolieke godsdienst, de Franse taal en zelfs de inlandse adel. Zo gingen de Frans-Kanadezen, die tot de tijd van Charles de Gaulle bijna geheel door Frankrijk werden geïgnoreerd, zonder veel moeite wennen aan hun nieuwe meesters. De kerk speelde een allerbelangrijkste rol in het behoud van de volksaard. Voorzien van een eerste statuut door de Wet van Québec van 1774, zal het vroegere Nieuw-Frankrijk in 1840 verbonden worden met Ontario, om samen het ‘Verenigd Kanada’ te vormen. Die twee provincies droegen toen respektievelijk de naam Laag- en Hoog-Kanada. Nadat Nova-Scotia en New Brunswick er in 1867 werden bijgevoegd (evenals uitgestrekte gebieden in het westen, die op hun beurt provincies zouden worden)Ga naar eind(6) krijgt Kanada een modern statuut, onder de naam ‘Wet van Brits Noord-Amerika’. Artikel 133 ruimt een zekere plaats in voor het Frans, dat gelijkgesteld wordt met het Engels op wetgevend en gerechtelijk, maar niet op administratief gebiedGa naar eind(7). Die wet van 1867 is nog steeds van kracht, zij het geamendeerd. Op buitenlands gebied maakt hij van Kanada een monarchie in persoonlijke unie met Groot-Brittannië en de andere landen van het Commonwealth die trouw zijn gebleven aan de kroon. De koningin wordt in Ottawa, de federale hoofdstad, vertegenwoordigd door een Goeverneur-Generaal, die wordt aangesteld voor 5 jaar en die sedert 1952 een Kanadees is. De huidige goeverneur-generaal is de Frans-Kanadees Jules Léger, die in januari 1974 de Engels-Kanadees Roland Michener opvolgde. In iedere provincie wordt de kroon vertegenwoordigd door een luitenant-goeverneur. Op binnenlands gebied is Kanada een parlementaire federatie. De eerste minister wordt gekozen door de goeverneur-generaal uit de meerderheid in het Lagerhuis en hij moet verantwoording afleggen tegenover deze kamer. Het Lagerhuis bestaat uit 264 afgevaardigden die, met algemeen stemrecht voor iedere Kanadees boven de 18 jaar, voor vijf jaar verkozen worden. De vrouwen hebben stemrecht sedert 1918. Naar Brits model, is het uninominaal meerderheidsstelsel van toepassing. Het aantal kiesdistrikten is zo vastgesteld dat iedere provincie een vertegenwoordiging krijgt die in evenredigheid is met haar bevolking. Zo heeft Ontario recht op 88 afgevaardigden, Québec op 74, terwijl de maritieme provincies een totaal bereiken van 32 en de westelijke provincies van 68. Daar komen nog twee zetels bij voor de noord-westelijke territoria. Het Lagerhuis wordt vaak ontbonden en bereikt slechts zelden het einde van zijn mandaat. Het deelt de wetgevende macht met de Senaat, die niet wordt verkozen maar benoemd, wat een zeldzaamheid betekent in een federale demokratie. De 102 senatoren, die niet kunnen worden afgezet, worden aangesteld door de goeverneur-generaal, op voorstel van de eerste minister. Wegens die wijze van samenstelling laat de Senaat de essentiële zeggenschap over de begroting over aan het Lagerhuis. Een Opperste Gerechtshof regelt de rechterlijke macht, die grotendeels het attribuut is van de provincies. De uitspraak van dit hof is definitief sedert in 1949 het beroep op de Gerechtelijke Kommissie van de Private Raad der Britse Kroon, in Londen, werd afgeschaft. Daarmee werd een van de laatste overblijfselen van afhankelijkheid van Londen ongedaan gemaakt. Tegenwoordig dient alleen nog de goedkeuring van het Parlement in Westminster verkregen voor een eventuele herziening van de Kanadese grondwet. Hierbij is een belangrijke kant- | |||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||
tekening op haar plaats: het zijn de inwoners van Québec, niet de Engels-Kanadezen en zeker niet de Britten, die zich verzetten tegen het ‘repatriëren van de grondwet’, want zij zien het Brits parlement als een waarborg tegen hun minorizerinering in de Kanadese federatie. De provincies zijn georganiseerd als konfederatie, waarbij elk een eigen eerste minister heeft die aangesteld wordt door de Wetgevende Vergadering en tegenover haar verantwoording moet afleggen. Er is slechts dit verschil: het parlement van elke provincie bestaat maar uit één kamer. Québec, dat het stelsel van twee kamers had behouden, heeft dit afgeschaft in 1968 door de toenmalige Wetgevende Raad op te heffen. Die raad was een soort senaat waarvan de leden voor het leven werden benoemd door de eerste minister. Tezelfdertijd werd de naam gewijzigd in ‘Nationale Vergadering’. De macht van de provincies is zeer ruim. Ze hebben het recht direkte belastingen te heffen en onder hun bevoegdheid vallen het onderwijs, de rechtspraak, de gemeentelijke instellingen, de ziekenhuizen en liefdadigheidsinstellingen. Op sociaal gebied blijft men echter afhangen van de konfederatie, wat bepaalde protesten oproept. Het meest betwiste punt blijft toch het probleem van de relaties met het buitenland. Men weet dat in iedere federatie de internationale bevoegdheden uitsluitend het domein zijn van de centrale macht, behalve het recht van de aparte staten op het afsluiten van grensverdragen. Welnu, de provincie Québec heeft haar ‘soevereiniteit’ ten opzichte van het buitenland bevestigd gezien in alle zaken die onder haar binnenlandse bevoegdheid ressorteren, met de kulturele aangelegenheden op de eerste plaatsGa naar eind(8) De akkoorden tot samenwerking met de regering in Parijs hebben die politiek ingeluid. Om haar gezicht niet te verliezen heeft de regering van Ottawa die akkoorden bekrachtigd. | |||||||||||||||
De Kanadees-Franse vervreemding.De indeling van Kanada in tien provincies geeft een vertekend beeld van de etnopolitieke werkelijkheid, want de Frans-Britse konfrontatie blijft het dominerende feit. De konfederatie telt 26,9% Fransen, hoofdzakelijk in Québec en in mindere mate ook in New-Brunswick en Ontario. Ze zijn ook aanwezig in de provincies van het westen, meer in het bijzonder in Manitoba. Maar zelfs Québec zelf is niet homogeen. Bij de volkstelling van 1971 trof men er slechts 80,7% Fransen aan (tegen 81,2% in 1961), 18,1% Engelsen en 1,1% andere nationaliteiten. Voor geheel Kanada is de verhouding. 60,2% Engelssprekenden en 12,9% inwoners met een derde taal. Deze laatsten zijn hoofdzakelijk Italianen (583.000), Duitsers (561.000), Oekraïners (309.000), Nederlanders (144.000) en Polen (134.000). Wat de eigenlijk autochtone bevolking betreft, die blijft beperkt tot 22.000 Eskimo's en 180.000 Indianen.
Ondanks het liberalisme waar de Engelsen blijk van gavenGa naar eind(9) is de geschiedenis van de Frans-Kanadezen er een van een lange vervreemding, die nog niet helemaal overwonnen is. Het rapport van de Koninklijke Onderzoekskommissie omtrent de tweetaligheid en het bikulturalismeGa naar eind(10) levert daarvan sprekende en precieze getuigenissenGa naar eind(11). Op taalgebied konstateert men op federaal nivo een duidelijke benadeliging van het Frans. Zo gebruiken bij de rijkswacht 13,2% van de manschappen uitsluitend Engels en 1,6% uitsluitend Frans. Bij Air-Canada zijn die verhoudingen respektievelijk 18 en 0,4%, bij de Nationale Raad voor Opzoekingen 16,9 en 1,7%. Bij de Bank van Kanada is er op 31 ondervraagde personen niet één die uitsluitend Frans gebruikt, en slechts 13,9% maken er overwegend gebruik van. Feitelijk zijn alle Franssprekende federale ambtenaren op | |||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||
tweetaligheid aangewezen, terwijl slechts een klein aantal Engelssprekenden de moeite doet om behoorlijk de andere taal te leren. Hoewel er in het leger 29 soldaten op honderd Franstalig zijn, telt men toch maar 8% Franstalige officieren. Op sociaal gebied laat de rangschikking per inkomen de vrij duidelijke achterstand van de Frans-Kanadezen blijken. In 36 grote produktiecentra vond men in 1964 op 100 arbeidskrachten met een loon tussen 5000 en 6499 dollars 36 Franssprekenden en 64 Engelssprekenden, terwijl er op het nivo van de hoge inkomens (12000 tot 14999 dollars) slechts 15 Franssprekenden voorkwamen tegenover 85 Engelssprekenden. De struktuur van de beroepen laat een gelijkaardige achterstand zien. Terwijl er onder de managers in 1961 12,1% Engelstaligen werden aangetroffen tegen 7,6% Franstaligen, waren er onder de geschoolde arbeiders maar 25,5% anglofonen tegenover 31,4% frankofonen. Bij de ongeschoolde arbeiders was de verhouding 4,6% tegenover 7,5%. Wat het globaal gemiddeld inkomen in 1961 betreft, voor de Engelstaligen was dat 4852 dollars, voor de Franstaligen slechts 3872 dollars. Alles bij elkaar gelijkt de toestand van de Franstaligen in Kanada goed op die van de Vlamingen in België, vijftig jaar geleden. Ze zijn het slachtoffer van een vervreemding die zich niet beperkt tot de taal en de kultuur, maar die alles tegelijk bestrijkt: zowel het sociaal, het ekonomisch, het politiek als het professioneel domein. En dit in Québec zelf, waar ze, net als de Vlamingen in België sedert 1830, numeriek in de meerderheid zijn. Men zou de vergelijking kunnen doortrekken: Montréal, Franse stad (zoals Brussel aanvankelijk Vlaams was), is ten prooi gevallen aan de tweetaligheid. Deze stad, lange tijd de grootste van KanadaGa naar eind(12) (zoals Brussel in België) speelt een rol van verengelsing. De Frans-Kanadezen emigreren ofwel naar het Engelstalig Kanada ofwel naar de Verenigde Staten, zoals de Vlamingen vroeger in grote aantallen naar Wallonië en naar Brussel emigreerden, ofwel naar Frankrijk; en die elementen gaan gewoonlijk voor hun volk verloren. In de internationale kontekst zijn de 6 miljoen Franstalige Kanadezen omringd door 240 miljoen Angelsaksers. Daardoor moet het Frans het hoofd bieden aan een veel zwaardere konkurrentie dan in Europa het Nederlands tegenover het Frans. Dit heeft tot gevolg dat de inwijkelingen van een derde nationaliteit er de voorkeur aan geven, zelfs in Québec, bij de Engelssprekenden aan te sluitenGa naar eind(13). Dit is zelfs bij de Italianen vast te stellen, die nochtans veel makkelijker Frans kunnen leren. Men zou ook kunnen aanstippen dat het katolicisme en zijn geestelijkheid een zeer belangrijke rol hebben gespeeld in het verdedigen van de Vlaamse en de Frans-Kanadese volksaard (nog sterker in Québec dan in Vlaanderen) en eveneens dat het hoog geboortecijfer daar in beide gevallen een gevolg van was. Maar op dit ogenblik houdt de gelijkenis hier op, want Frans-Kanada laat sinds enkele jaren de katolieke kerk met een verrassende abruptheid los en zijn geboortecijfer heeft een sterke en niet minder abrupte daling gekendGa naar eind(14). | |||||||||||||||
Hoe Québec ontwaakte.Het politiek ontwaken van Québec is het werk van de regering Jean Lesage, die in 1959 een einde maakte aan de lange heerschappij van Maurice Duplessis, eerste minister sedert 1936 (de oorlogsjaren uitgezonderd). De Liberale Partij, die de Nationale Unie opvolgde, bracht nieuw leven in het politieke bestel van Québec, dat reeds lang verstard was en waar de instellingen die vroeger (zoals de kerk) hadden meegewerkt aan het behoud van de volksaard nu een hinderpaal betekenden voor de noodzakelijke veranderingen, en op die manier de Britse over- | |||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||
heersing in de hand werkten. Op dat ogenblik begon wat men de Stille Revolutie noemt. Zonder botsingen, maar vastberaden en ononderbroken begint Jean Lesage Québec zijn financies, zijn ekonomie, zijn taal en kultuur terug te geven. Een gesekulariseerde samenleving maakt plaats voor het enge klerikalisme. Wanneer de Nationale Unie in 1966 met Daniel Johnson weer aan de macht komt, kan ze niets anders dan de voltooide evolutie aanvaarden. Gebruik makend van het feit dat Charles de Gaulle aan het hoofd staat van de Franse regering, geeft de nieuwe eerste minister resoluut een nationalistische wending aan zijn politiek en hij dreigt tegenover Ottawa met een secessie als niet wordt ingegaan op zijn eisen. Men herinnert zich het beroemde ‘Vive le Québec libre’, dat De Gaulle uitriep van op het balkon van het stadhuis van Montréal op 24 juli 1967. Van die tijd ook dateert de oprichting van organen van frankofone samenwerking, hoewel de eerste overeenkomst tussen Frankrijk en Québec, die de ‘Kulturele Entente’ wordt genoemd om het woord ‘verdrag’ niet te moeten gebruiken, dateert van 1965. Nadat Daniel Johnson voortijdig van het toneel verdween, werd Jean-Jacques Bertrand hoofd van de regering. Hij behoorde tot dezelfde partij, maar was gematigder. Hij resumeerde in 1970 zijn doktrine als volgt: ‘Niet het federalisme ten koste van alles, d.w.z. alles aanvaarden om Kanada te reddenGa naar eind(15), noch het separatisme ten koste van alles, zonder zich te bekommeren om de gemaakte brokken, maar op de eerste plaats: Québec. Het komt er op aan de politieke strukturen aan te passen aan Québec, en niet Québec aan te passen aan vooraf vastgelegde strukturen’. De verkiezingen van 1970 brachten opnieuw de liberalen aan de macht, met Robert Bourassa aan het hoofd. Maar tegelijk deden de separatisten hun intrede in de Nationale Vergadering, met 23% van de stemmen, en zo werd de Nationale Unie, met 20%, naar de derde plaats verdrongen. Reeds voordat ze een volwaardige politieke macht waren geworden, waren de voorstanders van de onafhankelijkheid gaan optreden als een zweep op de ‘traditionele’ partijen, een rol die kan vergeleken worden met die van de taalpartijen in België, en die beslist niet te onderschatten is. De ‘Vereniging voor de Nationale Onafhankelijkheid’ (R.I.N.), opgericht in 1960 onder het impuls van Barbeau, Chaput en Bourgault, maakte plaats voor de ‘Parti Québécois’ (P.Q.), die begon op te treden in augustus 1972. Haar leider was René Lévesque, oud-minister van de provincie Québec, die uit de rangen van de liberale partij kwam. Bij de verkiezingen van 29 oktober 1973 heeft de P.Q. 30% van de stemmen behaald, maar slechts zes zetels, wegens een verouderde en onrechtvaardige indeling van de kiesdistrikten.
Maar op 15 november 1976 werd de toestand omgekeerd. De Parti Québécois behaalde, met 41% van de stemmen, 69 zetels in de Nationale Vergadering, tegen 34% (28 zetels) voor de Liberale Partij, 18% (11 zetels) voor de Nationale Unie, en 5% (1 zetel) voor het Rassemblement créditiste (populistisch rechts). Als gevolg hiervan kon René Lévesque een homogene, onafhankelijke regering vormen, met als programma het houden van een referendum over de onafhankelijkheidskwestie, de verfransing van de provincie en het weer in eigen handen nemen van de ekonomie.
In dit retrospektief overzicht van de politieke machten moet men de stimulerende rol van de onafhankelijkheidspartijen onderlijnen. Zelfs toen ze nog maar een gering aantal afgevaardigden telden dwongen ze de traditionele partijen oog te hebben voor de nationalistische werkelijkheid, juist zoals de taalpartijen in Bel- | |||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||
gië. De evolutie van het taalregime in Québec toont dit duidelijk aan. | |||||||||||||||
De promotie van het Frans.De eerste maatregel die op provinciaal nivo sedert het ontwaken van de ‘Belle Province’ werd getroffen in verband met de taal, is de wet van 20 november 1969, de zogenaamde Wet 63, bedoeld om het onderwijs van de Franse taal in Québec te bevorderen. De wet werd van kracht op 1 juli 1970 en gaf, in zijn eerste artikel, volmacht aan de regering de Engelstalige leerlingen een ‘praktische kennis van de Franse taal’ op te leggen en erop toe te zien dat ‘Franse proeven deel uitmaken van de examens’. De onderwijstaal bleef nochtans, naar keuze van de ouders, Frans of Engels, en deze vrijheid van keuze gold zowel voor de kinderen van immigranten als voor Engelstalige kinderen. Het is duidelijk dat in deze omstandigheden de nieuw aangekomenen, die een derde taal spraken, Engels zouden blijven leren, omdat het Engels de dominerende taal is in Kanada en in geheel Noord-Amerika. Ten hoogste was vanaf 1 september 1971 het onderwijs van het Frans als tweede taal verplicht gesteld op alle nivo's van het lager en middelbaar onderwijsGa naar eind(16). In 1974 diende premier Bourassa een wetsvoorstel in dat van het Frans de voorrangstaal van Québec maakte. Het gaf het Frans het statuut van ‘werktaal’, zowel in het openbaar leven als voor de interne relaties in de ondernemingen, voor het opstellen van de kollektieve arbeidsvoorwaarden en de publieke kontrakten. Maar deze maatregels bleven aansporingen. Wat het onderwijs betrof werden alleen kinderen met het Engels als moedertaal tot Engelstalige scholen toegelaten. De kinderen van inwijkelingen, van wie één op vier Engelstalig onderwijs kozen, moesten een proef afleggen om uit te maken of ze bekwaam waren onderwijs in het Engels te volgen. Een ‘Regie van de Franse Taal’, samengesteld uit 9 leden en bijgestaan door een korps van inspekteurs, moest waken over de toepassing van de wet. Deze tekst, die definitief gestemd werd op 30 juli 1974, met 92 stemmen tegen 10, werd de Wet 22. Welnu, deze Wet 22 is tans vervangen door Wet 101, gestemd op 26 augustus 1977, op initiatief van de regering Lévesque. Dit nieuwe Handvest van de Franse Taal maakt van het Frans de énige officiële taal van Québec, tegelijk toch rekening houdend met de belangen van de Engelstalige minderheid. Zo kan, bij wederzijdse toestemming, het Engels worden toegelaten in de rechtspraak. In de administratie moet het Frans op elk gebied de enige voertaal worden; en de openbare uithangborden (straatnamen, allerlei verkeersborden) mogen alleen in het Frans opgesteld zijn. Het blijft nochtans mogelijk zich in het Engels tot de administratie te wenden en in die taal een antwoord te krijgen. De ondernemingen moeten een Franse naam dragen en zij die meer dan 50 werknemers tellen zullen vanaf 1983 een ‘certifikaat van verfransing’ moeten bekomen om verder voor de publieke sektor te mogen werken. In Engelstalige scholen worden slechts die kinderen toegelaten van wie ten minste één der ouders Engels onderwijs heeft genoten of van wie een broer of zus reeds Engels onderwijs volgt. De taalproeven zijn afgeschaft.
Al bij al blijft ook deze wettekst vrij toegeeflijk, en men kan zich de vraag stellen of hij wel zijn doel zal bereiken. Men moet immers weten dat 42% van de studenten in Québec Engelstalig zijn (op een Engelssprekende bevolking van slechts 18%). De MacGill-universiteit (in Montréal), waar alle kursussen in het Engels worden gegeven, heeft een grotere toelage dan de twee universiteiten van Montréal en Québec samen. De universiteit van Montréal is overigens tweetaligGa naar eind(17). | |||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||
Het federaal tegenoffensief: een tweetalig Kanada.Het separatistisch gevaar heeft niet alleen de politiek van Québec beïnvloed, maar ook die van Ottawa. Twee mannen hebben hierin een overwegende rol gespeeld: de federale eerste ministers Lester Pearson en Pierre-Eliott Trudeau, allebei leden van de liberale partij. Trudeau is van gemengde afkomst (een Franse vader en een Ierse moeder), is perfekt tweetalig en bevindt zich dus in een uitstekende positie om de Kanadese eenheid te verdedigen door het land zoveel en zo gelijk mogelijk tweetalig en bikultureel te maken. Aan Lester Pearson heeft men de Koninklijke Kommissie voor het Onderzoek naar de Tweetaligheid en het Bikulturalisme te danken. Hij richtte die op in juli 1963. In het voorbereidende rapport van 25 februari 1965 begint de Kommissie een analyse van de krisis, met als duidelijk doel de Engelstalige opinie in te lichten en voor te bereiden op de nodige toegevingen. Er wordt gezegd: ‘Dit is niet langer een konflikt tussen een meerderheid en een minderheid, maar tussen twee volkeren. Québec, dat voor 80% Frans is, wil niet meer beschouwd worden als een beschermde etnische minderheid, maar wil erkend worden als een autonome maatschappij en een gelijke partner. Het status quo wordt unaniem verworpen: door de separatisten, door de kwasi-separatisten en door de hervormers. Men moet bovendien ook rekening houden met de 900.000 Fransen die in de andere provincies van de konfederatie gevestigd zijn’. Het rapport adviseert dan ook veelomvattende onderhandelingen tussen de regeringen om een ‘verbond van de twee gemeenschappen’ te smeden. Zonder zo'n vergelijk zou de ‘situatie erger worden’.
Het tweede deel van het rapport, dat speciaal gewijd is aan de school- en kultuurkwestie, verscheen op 11 december 1968. ‘Ieder Kanadees burger, wordt erin gezegd, heeft het recht onderwijs te volgen in zijn eigen taal, van de kleutertuin tot de universiteit’. Het deel dat verscheen op 19 december 1969, gewijd aan de sociale problemen, komt terug op het taalprobleem. Het verklaart dat van het Frans ‘dringend de voornaamste werktaal in Québec moet worden gemaakt, anders is er gevaar dat Kanada uiteen zal vallen’.
Het werk van de Koninklijke Kommissie heeft zich gekonkretiseerd in de wet van 9 juli 1969 over het statuut van de officiële talen van Kanada. In deze wet kunnen we algemene en territoriale maatregelen onderscheiden.
Principieel verklaart artikel 2 dat het Engels en het Frans de officiële talen van Kanada zijn, voor alles wat afhangt van het parlement en de regering van de konfederatie. Beide talen hebben ‘hetzelfde statuut, dezelfde rechten en privileges in alle instellingen van het parlement en de regering’. Op basis van die principes zegt artikel 3: ‘Alle handelingen die worden bekendgemaakt aan het publiek en die uitgaan van het parlement, de regering, gerechtelijke of administratieve instanties of van een organisme van de Kroon, zullen worden bekendgemaakt in beide officiële talen’. In dringende gevallen vervallen deze voorschriften echter. Zo voorziet artikel 5 eveneens het volgende op gerechtelijk gebied: ‘de tweetaligheid is alleen van kracht wanneer ‘de beslissing, de maatregel of het vonnis handelt over gerechtelijke kwesties die van algemeen belang zijn voor het publiek’. Bovendien moeten mondelinge beslissingen maar in één taal worden uitgesproken.
Op territoriaal gebied stelde artikel 12 tweetalige federale distrikten in, die zouden worden aangepast aan de administratieve indelingen. Die distrikten zouden worden opgericht telkens ten minste 10% van de bevolking van een streek tot de andere etnie behoort. Er bestaan | |||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||
op dit ogenblik 72 dergelijke distrikten, waarvan het meest westelijke gelegen is in Alberta. Bij iedere tienjaarlijkse volkstelling zou de kaart van de distrikten worden herzien. In deze tweetalige distrikten moet het publiek zich tot alle openbare diensten kunnen wenden in een van de twee officiële talen van Kanada. Maar getoetst aan de werkelijkheid botsten de tweetalige distrikten op de vijandigheid van de Engelstaligen, omdat ze hun gewoonten en opvattingen omverwierpen. Hun mislukking betekende een zware slag voor het koncept van een verenigd en tweetalig Kanada van eerste minister P.E. Trudeau.
Een tweede federale wet in verband met de tweetaligheid in de publieke sektor werd door het parlement gestemd in juni 1973. Die tekst is een kompromis tussen enerzijds de regering, die de tweetaligheid van alle federale funktionarissen wilde invoeren, en anderzijds de Engelstalige funktionarissen, die geen Frans kenden en er weinig voor voelden het te leren. Deze laatsten vreesden in hun loopbaan te worden benadeeld ten opzichte van hun Frans-Kanadese kollega's, die tweetalig zijn. De tekst wijst 25.000 funkties aan (voor 340.000 federale ambtenaren) die tegen 1979 allemaal moeten bemand zijn met tweetalige ambtenaren, of met ambtenaren ‘die bereid zijn de tweede taal te leren’.
Verder werden ook verschillende maatregelen getroffen om in de federale hoofdstad Ottawa een beter onthaal voor de Franstalige minderheid te verwezenlijken: aanduidingen en opschriften in de officiële kantoren zijn tweetalig. Ook de zakenwereld, de restaurants en de hotels met een zekere standing hebben deze tweetaligheid min of meer overgenomen, daarbij rekening houdend met de nabijheid van Québec (Ottawa is slechts door een brug gescheiden van de stad Hull in Québec) en met het bestaan van een belangrijke Franssprekende minderheid in Ontario (488.000, of 6,3%), vooral gekoncentreerd in het oosten van de provincie.
Al bij al blijken de resultaten behaald door premier Trudeau eerder pover, ondanks zijn eerlijke inzet en energie. Hij is er niet in geslaagd de Engelssprekenden te overtuigen van de noodzaak van zijn maatregelen om de Kanadese eenheid te redden. De gevoelige achteruitgang van de Liberale Partij bij de federale verkiezingen van 30 oktober 1972 bewijst zowel de afkeuring van de politiek van de eerste minister, als de blindheid van de Engelssprekenden voor het probleem Québec. De Liberale Partij verloor 46 zetels ten opzichte van 1968 en moest zich tevreden stellen met 109 mandaten, tegenover 107 voor de Konservatieven en 31 voor de Nationaal-Demokratische Partij. Daarbij zijn er, op de 109 liberale afgevaardigden, 66 Franstaligen: 56 afkomstig van Québec, 4 uit New-Brunswick, 5 uit Ontario en 1 uit Manitoba. De Konservatieve Partij haalde daarentegen slechts 2 zetels in Québec, waarvan één Engelstalige.
Uit die gegevens blijkt maar al te duidelijk dat de Britse meerderheid niet bereid is de tweetalige staat te aanvaarden. Dit maakt de separatisten in Québec sterker en vermindert de mogelijkheden van de voorstanders van een bi-nationaal Kanada. | |||||||||||||||
Naar een ‘Bond van soevereine staten’.Het Kanadees probleem illustreert de moeilijkheden die eigen zijn aan een staat met twee of meer volkeren, namelijk dat ‘het samenwonen van twee of meer volkeren in één staatsverband rivaliteit en strijd veroorzaakt, wat noodzakelijkerwijze leidt naar wederzijdse denigrering, naar de overheersing van een van die volkeren en, na kortere of langere tijd, de volledige uitwissing van de anderen’Ga naar eind(18)
Een recente studieGa naar eind(19) toont het groot | |||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||
gevaar aan dat de Frans-Kanadezen bedreigt. Door de daling van het geboortecijfer slagen zij er niet meer in de verliezen, veroorzaakt door de taalassimilatie, te kompenseren. In 1971 spraken bijna twee miljoen Kanadezen thuis liever een andere taal dan hun moedertaal. En op 6.180.000 oorsponkelijk Frans-Kanadezen zijn er nog slechts 5.793.000 die het Frans als hun moedertaal opgeven, en nog slechts 5.546.000 die het thuis spreken. Zonder twijfel boekt het Frans in Québec een lichte vooruitgang, maar niet zo vlug als het Engels, dat de moedertaal is geworden van 789.000 personen en de omgangstaal van 888.000, en dit terwijl er oorspronkelijk (slechts) 640.000 Engelssprekenden waren. Zo lijkt het veroveren van volledige politieke autonomie een onontbeerlijke, misschien zelfs voldoende voorwaarde voor het behoud van de Franse etnie. Dit heeft de Parti Québécois in haar strijd voor de autonomie zeer goed begrepen. Nochtans verbindt René Lévesque het woord ‘autonomie’ onmiddellijk met het woord ‘verbond’. Het is er Québec immers niet om te doen de ekonomische en kulturele banden met de Engelstaligen te verbreken. Naast de onafhankelijkheid, die volledig zou zijn op internationaal vlak, zou er een soort Gemeenschappelijke Markt tussen Québec en de rest van Kanada moeten ontstaan. Ook zouden waarschijnlijk de afspraken binnen de Atlantische verdedigingsalliantie in stand blijven. Dit onderwerp, waarvan de details nog in bespreking zijn, zal in een referendum aan het volk van Québec worden voorgelegd, zoals de Parti Québécois beloofde in haar verkiezingskampanje. De datum ervan is nog niet bekend, maar het zal worden gehouden op het einde van de huidige regeringstermijn, d.w.z. uiterlijk over 3 jaar. Als het resultaat gunstig is, dan zal de huidige regering of haar opvolgers in een sterke positie staan om te onderhandelen met Ottawa. Een negatief resultaatGa naar eind(20) zou bewijzen dat het etnisch bewustzijn van Québec nog niet sterk genoeg is en dan zou het referendum over enkele jaren opnieuw moeten worden gehoudenGa naar eind(21)
In het nauw gedreven door de aankondiging van het referendum voor zelfbestuur in Québec, toont de federale regering zich zowel besluiteloos als geïrriteerd. Hiervan getuigen haar nogal verwarde reakties. Dreigementen (‘de scheiding zal onder geen beding worden toegestaan’) en tegenaanvallen wisselen elkaar af. Er werd een ‘Werkgroep voor Kanadese Eenheid’ opgericht (5 juli 1977), om ‘de inspanningen van privé-verenigingen te steunen die de verdediging van de Kanadese eenheid tot doel hebben’, en om de eerste minister de nodige inlichtingen te verstrekken voor zijn opties. Verder werd er een nationaal referendum (d.w.z. pan-Kanadees) aangekondigd over de onafhankelijkheid van Québec (rede van Trudeau in de Chambre des Communes van Ottawa, op 19 oktober 1977). Het idee van een ‘Franstalig Commonwealth’ werd gelanceerd (november 1977) en een grondwetsherziening werd aangekondigd, met een nieuw federalisme als doel, dat alle Kanadezen zouden kunnen aankleven (18 oktober 1977).
De onafhankelijkheid van Québec stelt het probleem van het lot van de Franstalige minderheden in de andere provincies, d.w.z. 488.000 in Ontario, 215.000 in New-Brunswick en 229.000 in de rest van het land. Ze zijn gedoemd tot assimilatie, ondanks de tweetaligheid van de federale en soms zelfs van de provinciale instanties. Hun toekomst is niet benijdenswaardig, en toch kan men niet inzien hoe de afscheiding van Québec iets anders zou kunnen betekenen dan steunGa naar eind(22). De aanwezigheid van een belangrijke Engelstalige minderheid in de nieuwe staat | |||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||
zou Kanada ertoe moeten aanzetten met een autonoom Québec een wederzijds akkoord tot bescherming van de minderheidsgroepen af te sluiten.
Grenswijzigingen zouden overigens de minderheidsgroepen kunnen verkleinen. Québec zou een deel van Labrador, dat door Newfoundland werd aangehecht en belangrijke ertsvoorraden bezit, terug moeten krijgen. Daarnaast zou het ook de graafschappen Madawaska (voor 92,8% van Franse oorsprong), Restigouche (64,7%), Gloucester (83,5%) en Kent (81,8%) in New-Brunswick moeten krijgen, en overgaan tot territoriale uitwisseling met Ontario. Het vastleggen van de taalgrens in België in 1962 zou hier als voorbeeld kunnen dienen, indien men voldoende bereid zou zijn het te volgen (wat nog niet het geval is). Sommigen zullen skeptisch blijven over het lot van een Franstalige staat met 6 miljoen inwoners, geïsoleerd in een massa van 240 miljoen Engelstaligen. De enige vraag die men zich daarbij moet stellen is echter of deze staat méér overlevingskansen heeft met of zonder de onafhankelijkheid. Wanneer men de geschiedenis nagaat en het heden ontleedt, laat het antwoord geen twijfel over: de onafhankelijkheid biedt een volk de beste kansen op het behoud van zijn eigen aard, taal en kultuur. Geen enkele natie is bereid haar onafhankelijkheid op te geven, tenzij in een federatie waarin zij de jure en de facto gelijk is aan de andere volkeren. Welnu, de Kanadese federatie, zelfs opnieuw gestruktureerd op bi-nationale basis, zou die gunstige omstandigheden niet kunnen bieden, enerzijds omdat een federatie van twee naties weinig overlevingskansen bezit, en anderzijds omdat het hier om te ongelijke groepen gaat (60,1% Engelstaligen, 26,9% Franstaligen, en 13% voor de andere groepen). Men moet zich dus neerleggen bij het bestaan van een onafhankelijk Québec, dat, zoals gezegd, op ekonomisch en militair gebied solidair zal blijven met de rest van Noord-Amerika. De Angelsaksische omgeving zal de Franse kultuur van Québec blijven beïnvloeden, hoewel ze de taal niet zal doen ontaarden. Een tegenwicht kan men zonder twijfel vinden in Frankrijk, in de ‘francité’ in Europa en in de ‘francophonie’ in de wereld. Maar meer nog in een Europese Federatie van meerdere etnieën, draagster van een oorspronkelijke beschavingsboodschap. Alleen zij kan de macht van de Verenigde Staten min of meer evenaren. Nederlands van Marleen Deloof. | |||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||
Bibliografie:
|
|