Ons Erfdeel. Jaargang 21
(1978)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |||||||
Gewestelijke woordenboekprojekten in Noord en Zuid
| |||||||
1. Oudere ondernemingen; de eerste generatie.1.1. Het beginToen Kornelis van Kiel (Kilianus of, korter: Kiliaan) tegen het einde van de 16e eeuw in de kantoren van Plantijn zijn eerder verschenen Dictionarium Teutonicae-Latinum omwerkte tot een Etymologicum Teutonicae linguae bracht hij een nieuwe ontwikkeling op gang in de leksikografie van de lage landen: een hulpmiddel bij het aanleren van Latijn herschiep hij in een woordenboek van de taal der Nederlanden (in al haar variëteit); hij stelde de volkstaal voorop en gaf - voor déze taal en spraak - een overzicht van de bestaande woordenschat. Hij vermeldde ook vindplaatsen (Fland., Zeland e.d.), zodat het werk er een ekstra dimensie bijkreeg: een taalgeografische. In ons taalgebied was Kiliaans onderneming het eerste algemene en gewestelijke woordenboekprojekt; de hedendaagse leksikografie, voorzover ze de woordenschat van Nederlandstaligen beschrijft (de algemene en de gewestelijke) knoopt aan bij een traditie die teruggaat op het Etymologicum Teutonicae linguae. | |||||||
1.2. Gewestelijk taaleigen in woordenboeken van de Nederlandse taal.In de 17e eeuw verschijnen behalve herdrukken van het Etymologicum voornamelijk weer vertaalwoordenboeken (op hun beurt omwerkingen van het Antwerpse meesterwerk). De 18e-eeuwse en latere navolgers van Kiliaan zien zich gekonfronteerd met het verschijnsel ‘kultuurtaal’: vooral ‘de levende taal in haren beschaafden toestand’ moet worden vastgelegd; lange tijd wijden ze zich bijna uitsluitend aan deze taak. Toch worden, zoals bekend, in hun werken ook steeds woorden opgenomen uit ‘onbeschaafde’ en vreemde taalmilieus; uit hoofde van deze traditie immers bevat tans elk behoorlijk woordenboek van de Nederlandse | |||||||
[pagina 233]
| |||||||
Begrenzing van de dialektgebieden.
taal naast het ‘gewone’ materiaal onder meer heel wat taaleigen dat geografisch bepaald is, dat, m.a.w. thuishoort in gewestelijke taal. (Over de norm die bij de schifting - wel of niet A.N. - gehanteerd wordt, zal wel altijd kunnen getwist worden.) | |||||||
1.3. Gewestelijke woordenboeken; het werk van de eerste generatie dialektleksikografen.Zoals iedere lezer weet bestaan er voor het Nederlands taalgebied ook tientallen woordenboeken waarin speciaal een lokaal, regionaal of boven-regionaal (gewestelijk) idioom is vastgelegd; al vanaf ongeveer het midden van de vorige eeuw verschijnen deze idiotika met de regelmaat van de klok. Niet eerst en vooral omdat ze in een bepaalde periode het licht zagen, maar veeleer met het oog op bepaalde trekken die veel van deze werken gemeen hebben, zullen we een deel ervan kenmerken als werk van de eerste generatie dialektleksikografen. (We spreken hierna kortweg van de eerste, tweede en derde generatie.) Verder in dit artikel zal duidelijk worden waarop deze inde- | |||||||
[pagina 234]
| |||||||
ling in generaties berust. We zeggen alvast dat we alle 19e-eeuwse en bijna alle uit de eerste helft van déze eeuw stammende gewestelijke woordenboeken tot de eerste generatie rekenen. Voor een uitvoerig overzicht van tot 1969 verschenen idiotika verwijzen wij naar J. Goossens, Inleiding tot de Nederlandse DialectologieGa naar eind(1). Om toch een kleine indruk te geven van het gebied dat door gewestelijke woordenboeken van de eerste generatie wordt bestreken, laten we hieronder een opsomming volgen van enkele titels. Voor auteurs, verschijningsdata, bewerkingen, aanhangsels e.d. zie de betreffende noot. Algemeen Vlaamsch Idioticon, Westvlaamsch Idioticon, Loquela (dialektwoorden van Gezelle in het gelijknamige tijdschrift), Waasch Idioticon, Zuid-Oostvlaandersch Idioticon, Idioticon van het Antwerpsch dialect (stad Antwerpen en Antwerpsche Kempen), Woordenboek der Groningsche volkstaal, Nieuw Groninger Woordenboek, De Zaansche volkstaal, Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch dialect, Twents-Achterhoeks WoordenboekGa naar eind(2). Van recenter datum en zeker niet behorend tot het werk van de eerste generatie is het Limburgs IdioticonGa naar eind(3). Toch noemen we dit werk hier al. Om redenen van uiteenlopende aard kan het moeilijk worden ondergebracht bij werk dat hierna zal worden besproken. Al vertoont met name veel 19e-eeuws werk de kenmerken van dilettantisme (belangstelling voor regionaal volks- en taaleigen was vooral opgewekt onder invloed van de romantiek), het geeft natuurlijk geen pas het te verwijzen naar de prullemand of naar de rommelzolder van het dialektleksikografisch bedrijf; in de latere wetenschappelijk gefundeerde dialektleksikologie en -leksikografie wordt het niet als onbruikbaar materiaal terzijde geschoven. Tekenend is overigens wel wat A. Weijnen, in zijn Nederlandse Dialectkunde, 1966, over het oudere werk opmerkt: ‘In het zuiden overheerste de heimelijke bedoeling om de “Vlaamse” woorden in de nationale taalschat opgenomen te krijgen (...), in het noorden overheersten romantische gevoelens en daardoor dragen de lexicale onderzoekingen het karakter van curiositeitenverzamelingen, die geen eigenlijk inzicht in het dialect bijbrengen en vertoonde men allerwegen de verkeerd-bestede zorg om de vormen te vernederlandsen’Ga naar eind(4). | |||||||
2. De aanzet voor een volgende fase.Met de opkomst van de taalgeografie (in ons taalgebied aarzelend begonnen in de 19e eeuw en kort na 1925 al uitgegroeid tot een algemeen erkende linguïstische discipline) komt de dialektleksikografie - geleidelijk - in een nieuwe fase te verkeren: niet langer is ze hoofdzakelijk het werkterrein van dilettanten; er verschijnen regelmatig idiotika van de hand van (moderner) taalkundig geschoolden (het begin van deze ontwikkeling ligt ongeveer in de jaren twintig en dertig). Aanvankelijk zijn dit voornamelijk plaatselijke woordenboeken of altans werken die een klein geografisch gebied bestrijken. Trouwens ook bij een paar samenstellers van gewestelijke woordenboeken die we nog tot de eerste generatie rekenen valt al een veranderde attitude t.o.v. het taaleigen (en de wijze van verantwoording) waar te nemen. K. ter Laans Nieuw Groninger Woordenboek (1929, 1e druk) en G.H. Waninks Twents-Achterhoeks Woordenboek (1948) zijn bepaald toch iets meer dan alleen maar ‘kuriositeitenverzamelingen’. | |||||||
3. Grote moderne projekten; de tweede en derde generatie.3.1. Enkele eisen aan moderne taalgeografisch opgevatte (grote) werken te stellen.Onze indeling van gewestelijke woordenboeken en woordenboekprojekten in drie | |||||||
[pagina 235]
| |||||||
Titelblad van de tweede druk, van L.-L. de Bo, ‘Westvlaamsch Idioticon’ heruitgegeven door J. Samyn, Gent, 1892.
‘generaties’ is een grove. Wie bijvoorbeeld een werk als dat van Wanink uit 1948 liever niet over één kam wil scheren met L.W. Schuermans' Algemeen Vlaamsch Idioticon (1865-1870, Bijvoegsel: 1883) omdat het eerste op de doorsnee-gebruiker van 1977 toch wel een wat ‘frissere’ indruk zal maken dan het tweede, heeft - in zekere zin - gelijk. Maar bij een beoordeling van alle werk moet natuurlijk toch wel een aantal gelijke, in de grond taalkundige, kriteria worden aangelegd. Als een drietal eisen waaraan een modern groot werk minstens dient te voldoen kunnen bijvoorbeeld worden genoemd:
Omdat een vergelijkende studie over dialektleksikografische werken niet voorhanden is, hebben we ons bij de indeling van gewestelijke woordenboeken overigens gekonformeerd aan (en zijn we uitgegaan van) eensluidende meningen over dialektwoordenboeken zoals die in recente dialektologische vakliteratuur zijn geventileerdGa naar eind(5). | |||||||
3.2. De tweede generatie; het eerste moderne werk (Zeeland).Als eerste en enige werk van de tweede generatie noemen we: Ha. C.M. Ghijsen, Woordenboek der Zeeuwse Dialecten, bijeengebracht door de Zeeuwse Vereniging voor Dialectonderzoek, Den Haag, 1964, 1e druk. In de wandeling wordt het ‘het Zeeuwse woordenboek’ genoemd, in de literatuur wordt het kortweg aangeduid als WZD. De in 1929 opgerichte Zeeuwse Vereeniging voor Dialectonderzoek had tot doel het verzamelen van dialektmateriaal ‘ten behoeve van de samenstelling van een woordenboek’ waarin alle Zeeuwse dialekten zouden zijn vertegenwoordigd. Het Zeeuwse dialektgebied beslaat de provincie Zeeland en (in Zuid-Holland) Goeree-OverflakkeeGa naar eind(6). Dit gebied dus zou uitvoerig worden onderzocht. Met de leiding van het onderzoek was belast de Neerlandica Ha. C.M. Ghijsen. Middels een uitgebreid net van korrespondenten en informanten werd het hele territorium | |||||||
[pagina 236]
| |||||||
Fragment uit het ‘Westvlaamsch Idioticon’, bewerkt door L.-L.- de Bo.
inderdaad (meer dan dertig jaar lang!) grondig afgevraagd, zowel mondeling als schriftelijk; aan de hand van het aldus bijeengebrachte materiaal (gekontroleerd op het Instituut voor Dialectologie te Amsterdam) kon eindelijk aan het eind der jaren vijftig en in het begin der jaren zestig een woordenboek worden samengesteld. Het WZD bestaat uit een klein algemeen gedeelte, een uitgebreide woordenlijst met aanvullingen (bij elk woord worden streken en plaatsen vermeld waar het is aangetroffen) en een lijst van namen van alle deelnemers aan het onderzoek, ongeveer 575 in getal. Het algemeen gedeelte bevat onder meer opmerkingen over spelling, uitspraak e.d., en tevens een aantal kaartjes waarop de verspreiding van sommige Zeeuwse klanken is weergegeven. Het woordenboek is alfabetisch ingericht; de spelling is een kompromis-spelling: de dialektwoorden worden geschreven in een aan de gebruikelijke Nederlandse spelling aangepaste, met aanvullende tekens voor dialektklanken (van de baomisse; da's toch frêêt 'ee, schôône rôôie kôôle, enz.). Wie zo'n pil van een woordenboek ter hand neemt en zich de moeite getroost enkele lemmata na te pluizen, wordt op zijn zachtst gezegd beslopen door een licht gevoel van verbazing als hij zich realiseert dat al dit wetenschappelijk peuterwerk hoofdzakelijk werd verricht door één redaktrice. Het werk biedt ook nog informatie over onderwerpen van folkloristische aard (een deel van het verzamelde materiaal bracht dit natuurlijk mee): onder bepaalde lemmata verschijnen komplete verhandelingen over ringrijden te paard, klederdrachten, gaaischietingen, enz., een en ander verlucht met tekeningen van ‘dingen die verdwenen’. Na voltooiïng van het woordenboek is het onderzoek voortgezet in de vorm van z.g. ‘nalezingen’. Met de verzameling van materiaal is sinds begin 1977 mevrouw E.J. van den Broecke-de Man belast. Hoezeer ook voldoend aan allerlei eisen die aan dit soort werk mogen worden gesteld, vertoont het Zeeuwse woordenboek toch nog enige tekortkomingen (die overigens niet konden worden voorzien tijdens de voorbereiding); als hoofdbezwaar geldt wel dat veranderingen in de Zeeuwse dialekten voorzover die van meer dan incidentele aard zijn nauwelijks kunnen worden verantwoord in een WZD zoals dat tans is ingericht. De details van de zaak zullen we de lezer besparen. Een modern opgezet woordenboek zou, menen we, zó moeten zijn ingericht dat het middels op eenvoudige wijze te verwezenlijken bijstellingen of aanvullingen ‘up to date’ gehouden kan worden; een dergelijke wijze van inrichten kan alleen maar de taalwetenschappelijke waarde van een werk verhogen. | |||||||
3.3. De derde generatie: de grote projekten van Limburg, Brabant, Vlaanderen en Drente.3.3.1. Een sprong vooruit.In een artikel in het Zeeuws Tijdschrift, 1976, nr. 6, vergeleken we het eerste al op moderne dialektologische leest geschoeide projekt (het WZD) met nog lopende woordenboekprojekten in Limburg, Brabant, Vlaanderen en Drente (ook het zeer | |||||||
[pagina 237]
| |||||||
Fragment uit ‘Woordenboek der Zeeuwse dialecten’.
omvangrijke Friese woordenboekprojekt brachten we ter sprake); we gaven erin aan op welke punten zich de enige reeds voltooide schakel in de keten van moderne leksikografische projekten onderscheidt van de nog niet voltooideGa naar eind(7). Bij die gelegenheid vestigden we er de aandacht op dat - in tegenstelling tot het WZD-projekt - de nu lopende projekten konden worden opgezet vanuit aan universitaire instellingen verbonden instituten of inrichtingen van gelijke aard, waar zowel voorbereidende als uitvoerende werkzaamheden kunnen worden verricht door teams van vakspecialisten. Een en ander houdt zonder meer in dat in het werk van de derde generatie ‘beroepswoordenaars’ nieuwere linguistische inzichten zullen zijn vertegenwoordigd; toch nog duidelijker dan in het WZD zal in het jongste werk de wetenschappelijke discipline zijn te herkennen, zodat het op de leksikografische ladder weer een trapje hoger komt te staan. Zeeland zette een eerste belangrijke stap. Limburg, Brabant, Vlaanderen en Drente doen een sprong vooruit. (Het Friese projekt neemt binnen de hier genoemde een heel eigen plaats in; we komen er nog even nader op terug.) | |||||||
3.3.2. Andere opmerkingen van algemene aard.Het ligt voor de hand dat projekten van gelijke aard en omvang (naast enkele verschillen) op allerlei punten overeenkomsten te zien geven:
Plannen voor grote gewestelijke woordenboeken werden al gekoesterd door vroegere en latere (nog aktieve) taalgeleerden als L. Grootaers (1885-1956), Leuven (voor Limburg én Vlaanderen), J.L. Pauwels, Leuven, en J. Goossens, Leuven, Münster (voor Limburg), W. Pée, Gent (voor Vlaanderen) en J. Naarding (1903-1963), Groningen (voor Drente); ze verzamelden (eigenhandig) materiaal, vaak onder moeilijke omstandigheden. (Bekend is het verhaal van de hoogleraar die in z'n eentje, per fiets, 170 plaatsen ‘afwerkte’.) De eerste die zijn plannen ook werkelijk in daden kon omzetten was | |||||||
[pagina 238]
| |||||||
Fragment uit
‘Woordenboek der Zeeuwse dialecten’. A. Weijnen; kort nadat deze in 1958 een benoeming als hoogleraar in de Nederlandse en Indogermaanse taalkunde aan de K.U. van Nijmegen had aanvaard, begon hij voor twee grote projekten (het Brabantse en het Limburgse) een eerste bestek uit te zetten. Waar wonen al die Limburgs-, Brabants-, Vlaams- en Drentssprekenden wier woordenschat nu wordt vastgelegd? (Hoe zijn uiteindelijk de diverse territoria afgebakend?) En welk soort taaleigen moet als specifiek gewestelijk (of als behorend tot het dialekt) worden aangemerkt? Voor de taalonderzoeker-projektleider is het beantwoorden van zulke vragen minder eenvoudig dan op het eerste gezicht lijken mag. Op de eerste plaats krijgt men te maken met het feit dat de grens tussen A.N. en dialekt niet van absolute maar van graduele aard is, voorts impliceert de eksterne afbakening van een dialektengeheel een zekere interne eenheid (die al evenmin een absoluut karakter heeft); taalgrenzen in de zin van dialektgrenzen binnen één taalgebied hebben altijd iets betrekkelijksGa naar eind(8). Hieronder, bij de opmerkingen over elk projekt afzonderlijk, geven we aan tot welke afbakeningen men uiteindelijk is gekomen.
Voor de inrichting van een woordenboek heeft de samensteller keuze uit enkele ordeningsprincipes waarvan het alfabetische en het systematische wel de meest gebruikelijke zijnGa naar eind(9). Bij een drietal projekten (zie hieronder) heeft men gekozen voor een systematische inrichting: een indeling van de woordenschat naar gebruikssferen (de wereld van de boer, kerkelijk leven, folklore, enz.). In de dialektologie zoekt men naar verschillen en overeenkomsten in de woordenschat van een regionaal beperkt gebied (het beeld dat grotere territoria te zien geven komt dan vanzelf tevoorschijn); in het woordenboek, zo redeneert men, moeten die niet alleen maar zijn terug te vinden, nee, ze moeten in het oog springen, de gebruiker, zeker de taalkundige, moet het taalgeografisch beeld in één oogopslag kunnen overzien. (Woorden voor zaken en begrippen die in de realiteit van alledag ‘met elkaar samenhangen’ moeten dus ‘bij elkaar staan’). Wil men dit bereiken, dan loopt men met een alfabetische inrichting natuurlijk al gauw vast. Overigens schept een systematische inrichting haar eigen problemen (het onderbrengen van voegwoorden, voorzetsels, hulpwerkwoorden, enz.). | |||||||
3.3.3. Limburg (België en Nederland).In de ruimtes van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde van de Katholieke Universiteit van Nijmegen (NCDN) wordt tans, onder leiding van A. Weijnen en P. Goossens, met noeste wetenschappelijke vlijt gewerkt aan een Woordenboek van de Limburgse Dialecten | |||||||
[pagina 239]
| |||||||
Pagina uit het ‘Woordenboek der Zeeuwse Dialecten’.
(WLD). Dit bestrijkt de twee provincies Limburg in hun geheel plus twee plaatsen westelijk van de zogeheten ideale Getelijn (een isoglossenbundel op de grens van het Brabantse en het Limburgse)Ga naar eind(10) plus de Germaanstalige dialekten van het noordoosten van de provincie Luik; alle vindplaatsen worden - in gekodeerde vorm - vermeldGa naar eind(11). Ook de voornaamste schriftelijke bronnen worden achter elk lemma kort aangeduid; de lemmata gaan bovendien vergezeld van een Duitse, Engelse en Franse omschrijving. Voor het weergeven van de dialektwoorden hanteert men naast de (voorafgaande) Nederlandse vorm een bepaalde fonetische transkriptie, geruime tijd gangbaar al in kringen van Limburgse dialektologen. Het woordenboek wordt systematisch ingericht: de woordenschat wordt geordend naar gebruikssferen. De verschijning van een eerste inleidend deel mag spoedig tegemoet worden gezien. | |||||||
3.3.4. Brabant (België en Nederland).Onder leiding van A. Weijnen wordt bij de NCDN tevens gewerkt aan een Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD); het projekt vorderde (tot nog toe) snel, zo snel dat men rustig kan spreken van een Brabants wonder: al in 1967 kon een eerste aflevering (een inleidend deel), geredigeerd door A. Weijnen en J. van Bakel, verschijnenGa naar eind(12). Inmiddels verschenen ook reeds de afleveringen 2, 3 en 4 (alle vol woorden uit de agrarische sfeer)Ga naar eind(13); het staat nog niet vast uit hoeveel afleveringen het WBD zal bestaan, want wat tot op heden verscheen is slechts een miniem gedeelte van het totale geplande werk. Het WBD-territorium bestaat uit: de Nederlandse provincie Noord-Brabant en de Belgische provincies Brabant en Antwerpen. Weijnen liep al met het plan rond een Noordbrabants woordenboek op te zetten (hij karakteriseerde het zelf als ‘een dwaas plan’), toen hem vanuit het zuiden een helpende hand werd toegestoken door zijn vakbroeder J.L. Pauwels; toen pas kon het WBD-projekt in den brede worden opgezet en vaart krijgen. Het Brabantse en het Limburgse woordenboek zijn vrijwel identiek van opzet (eenzelfde wijze van materiaalverzameling, opbouw van de lemmata, achter het lemma een omschrijving in het Duits, het Engels en het Frans, ordening van het materiaal naar gebruikssferen, kodering van vindplaatsen, enz.). Men hanteert voor het WBD evenwel een andere spelling dan voor het WLD: een aan de gebruikelijke Nederlandse spelling aangepaste, met aanvullende tekens voor dialektklanken (ee, éé, èè, ae, enz.). | |||||||
3.3.5. Vlaanderen.In 1972 begon het voorbereidend werk | |||||||
[pagina 240]
| |||||||
Prof. dr. A. Weijnen.
voor een groot modern Vlaams woordenboek. Dit projekt is op touw gezet in het Seminarie voor Nederlandse Taalkunde en Vlaamse Dialektologie van de Rijksuniversiteit van Gent; het staat onder leiding van H. Ryckeboer en Magda Devos. (Een aantal bekende Zuidnederlandse taalkundigen patroneert het projekt.) Het Woordenboek van de Vlaamse Dialekten (WVD) bestrijkt de provincies Oost-Vlaanderen (+ twee plaatsen in het Antwerpse, Burcht en Zwijndrecht) en West-Vlaanderen, alsmede Frans-Vlaanderen. (Was ook Zeeuwsch-Vlaanderen vertegenwoordigd in het WVD dan zouden we dat, gezien het feit dat dialekten in dit grensgebied een zekere organische eenheid vormen met Westvlaams in het westen en Oostvlaams in het oosten, én met het oog op de toekomst (een woordenboek voor Vlaanderen in Frankrijk, België en Nederland) alleen maar een gelukkige gedachte hebben gevonden; de redakteuren stellen zich echter op het toch ook wel weer begrijpelijke standpunt dat het WVD-territorium al vrij groot is en dat Zeeuwsch-Vlaanderen bovendien door het WZD is bewerkt.) De opzet van het WVD is praktisch dezelfde als die van het WBD: eenzelfde wijze van materiaalverzameling, systematische inrichting, opbouw van de lemmata, enz. Ook de spelling is van eenzelfde soort als die van het WBD (en het WZD). Begin oktober vernamen we van mevrouw Magda Devos dat men bezig is met het omwerken van een aantal nu gereedgekomen lemmata teneinde de voortgang van het projekt te bespoedigen (ook een teveel aan letter- en cijfermateriaal achter het lemma - gevolg van de kodering van plaatsnamen - kan hiermee worden voorkomen). Een eerste deel van het WVD, handelend over benamingen van velden, akkers en weilanden, staat op het punt te verschijnen. | |||||||
3.3.6. Drente.Een groot Drents woordenboek (alfabetisch ingericht) wordt, onder leiding van H. Entjes en G.H. Kocks, samengesteld op het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit van Groningen. Vooral de wijze van materiaalverzameling is hier uniek te noemen; met de plaats Sleen als startpunt is over het hele territorium (de provincie Drente volgens de grenzen van 1977) een netwerk van ongeveer 100 gesprekskringen (ruim 400 zegslieden) opgebouwd. In deze kringen van entoesiaste Drentse dialektinformanten (men beschikt over een eigen periodiek, het Medewerkerscontact) is tans door G.H. Kocks ruim een derde van het (geschatte) benodigde materiaal afgevraagd; tevens werden talrijke oudere en jongere bronnen geëxcerpeerd. Men hoopt in 1983 klaar te zijn met verzamelen; een deel van het bewerkte materiaal (de B is bijna kompleet) kan reeds worden geraadpleegd. | |||||||
[pagina 241]
| |||||||
Dr. G.H. Kocks (staande) met deelnemers aan Drentse dialektgesprekskring.
| |||||||
4. Friesland.Hoewel Friese dialekten niet behoren tot de verzameling der Nederlandse dialekten en een Fries projekt dus eigenlijk buiten het Nederlandse taalgebied valt, is een opmerking over een belangrijke Friese leksikografische onderneming hier toch wel op zijn plaats (Friesland mag worden gezien als een Nederlands gewest). De Friezen beschikken reeds over handwoordenboeken (Fries-Nederlands, Nederlands-Fries) en ander materiaal. Op het ogenblik werken 6 redakteuren en 2 assistenten onder leiding van J. Boersma volop aan een ambitieus en boeiend projekt, opgezet door de Fryske Akademy (Leeuwarden): het Groot Woordenboek van de Friese Taal, een tegenhanger van het Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT). Dit (alfabetisch ingerichte) enorme Friese werk zal in 8 delen verschijnen; het eerste deel nog in 1977, het laatste waarschijnlijk omstreeks 2000. | |||||||
5. Perspektief.Een en ander overziend kunnen we rustig stellen dat binnen afzienbare tijd (omstreeks de komende eeuwwisseling?) een zeer groot deel van de ‘gewestelijke’ woordenschat der Nederlandstaligen zal zijn geregistreerd. Dat zal dan evenwel niet uitsluitend zijn te danken aan de leksikografen én hun medewerkers én hun zegslieden. In 1976 werd de Reeks Nederlandse Dialektatlassen voltooid, een onderneming begonnen op vrij bescheiden schaal door E. Blancquaert (Gent) in de jaren twintig, en sindsdien uitgegroeid tot een groot het gehele Nederlands taalgebied omspannend taalmonument. Ook deze RND zit boordevol leksikaal materiaal.
Opvallend bij alle dialektologische arbeid overigens is de voortdurende hechte samenwerking tussen Noord en Zuid. Waar dialektologen hun bestek uitzetten vervagen grenzen: op hun werkterrein heeft elke grens immers iets betrekkelijksGa naar eind(14). |
|