Ons Erfdeel. Jaargang 21(1978)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Hans Andreus De gezichten van de macht De gezichten van de macht gaan met alle dezelfde glimlach open en dicht als luxaflex aangebracht op een blinde witgekalkte muur. Niet boos genoeg nog de woede van de machtelozen: zachtmoedigheid een deugd voor de anderen in hun pruttelend reservaat van goed en kwaad en kleine bange goede daden. Maar steeds eender beeld ook blijft met me meebewegen: de onbeholpen doden, voddige stapels lijken, en zij die het met dikke blik aanzien zonder er naar te kijken. Weerbarstige demiurg Enkel static wat ik hoor. Ruis, geknetter, gekerm. Huilende robots. Dodenzwerm. Iedere golflengte geprobeerd. Altijd zit ik verkeerd. Ik kan je niet uit de ruimte halen, kan je niet opsporen. Je komt niet door. Uit: Laatste gedichten, Uitgeverij Holland, Haarlem, 1977. [pagina 177] [p. 177] Hans Andreus Ooit Ooit wierp een duurzamer zon mijn schaduw en deelde ik de dagen van traagheid en toeval met al wie kon lachen om een angst per minuut, per sekonde geklokt, en nóg niet bezworen. Nu fiets ik door vochtige Veluwse bossen, tien maanden van het jaar uitgestorven op het hameren van een specht of het jankend snerpen van een motorzaag na. Eén ding is onveranderd gebleven: dat ik het woord liefheb, het steeds weer verbluffend wondertje van letters die betekenis krijgen, en waarvan ik denk dat het eenmaal me meevoert naar een vrede door geen herinnering vervalst - de herinnering: dat troebel filmend oog van in een bijgeschminkt landschap een rondhobbelende tijdmachine. Laatste gedicht Dit wordt het laatste gedicht wat ik schrijf, nu het met mijn leven bijna gedaan is, de scheppingsdrift me ook wat is vergaan met letterlijk de kanker in mijn lijf, en, Heer (ik spreek je toch maar weer zo aan, ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel, maar ik praat liever tegen iemand aan dan in de ruimte en zo is dit wel de makkelijkste manier om wat te zeggen), hoe moet het nu, waar blijf ik met dat licht van mij, van jou, wanneer het vallen, weg in het onverhoeds onnoemelijke begint? Of is het dat jij me er een onverdicht woord dat niet uitgesproken hoeft voor vindt? Vorige Volgende