Nederlandse taal en kultuur in het buitenland
Operatie voorlichting buitenland.
Bij Bouvier Verlag Herbert Grundmann te Bonn verscheen als derde deel van de Aachener Beiträge zur Komparistik (onder de leiding van prof. Hugo Dyserinck) het proefschrift waarop Johan Soenen midden 1976 promoveerde tot doctor in de wijsbegeerte en letteren. Het is een uitvoerige studie van 316 pagina's, met als titel: Gewinn und Verlust bei Gedichtübersetzungen - Untersuchungen zur deutschen Übertragung der Lyrik Karel van de Woestijnes.
Dit is natuurijk een erg specialistisch onderwerp, dat beslist geen groot lezerspubliek zal aanspreken. Toch wilde ik er in deze kroniek even aandacht voor vragen, omdat het proefschrift dat talrijke ontledingen en vergelijkingen tussen origineel en vertalingen bevat ook nagaat hoe het algemeen imago van de Vlaming tot zelfs de Duitse vertalingen van Van de Woestijne heeft beïnvloed.
Johan Soenen heeft nauwgezet 100 door Heinz Graef (zie Ons Erfdeel, jg. 14, nr. 2, p. 161) vertaalde gedichten nagegaan op het eindrijm en de adjektieven, en heeft in een korter deel ook de (minder talrijke) vertalingen door andere Duitse vertalers onderzocht. Het is boeiend te volgen hoe Soenen aantoont dat Graef al kort na 1932 gefascineerd was door Van de Woestijne, in wie hij drie kenmerken herkende: ‘die Herbststimmung, das Verlangen nach Gott und das sensuelle Interesse für die Frau’ (p. 108). Onder de invloed van zijn eigen persoonlijkheid én van het ‘Flamenbild’ in Duitsland (‘der Flame sei ein Urbild körperlicher Kraft und Gesundheit und zugleich ein Mystiker’) heeft Graef inhoudelijk die drie Van de Woestijne-kenmerken in zijn vertaling aangedikt en zelfs af en toe ‘hineininterpretiert’ (p. 247). De andere vertalers (36 gedichten, vertaald door Cordan, Schröder, Decroos, Busch, Wimmer en Schwarz-Vanwakeren) hebben eveneens de herfstige stemming verzwaard, maar dat hebben ze met het sensuele minder gedaan. Het religieuze aspekt kan niet worden vergeleken, omdat alleen Graef religieuze gedichten heeft vertaald
Hiermee wil niemand afbreuk doen aan de verdiensten van wijlen Heinz Graef. Alleen is weer eens gebleken dat poëzie vertalen, zelfs uit een ongemeen sterk verwante taal, nooit meer dan een benaderende bezigheid kan zijn.
●
In Ons Erfdeel jg. 20 (1977), nr. 5 (p. 815) hebben we het verschijnen begroet van Iris, een ‘Belgisch tijdschrift voor kultuurspreiding’ dat in Burundi wordt gepubliceerd. Het tweede nummer krijgt nu een ondertitel mee in de drie nationale talen van België, al zijn er vooralsnog geen bijdragen in het Duits in opgenomen. Voor deze tweede aflevering zijn van Nederlandstalige kant meer ontspannende dan kulturele bijdragen afgestaan, ondanks de twee korte teksten van Sorghvliedt. Vooral de ‘Blocnotes’ is ditmaal sterk Waals en Brussels getint. Voor het overige kunnen wij ons hier wellicht nauwelijks voorstellen wat een som aan inspanningen de publikatie van een kultureel tijdschrift in de Burundese omstandigheden betekent.
●
Véél leesgenot heb ik beleefd aan de lektuur van het jaarboek 1976 van het Istituto Universitario Orientale te Napels (zie Ons Erfdeel, jg. 12, nr. 4, p. 180): Annali - Sezione Germanica - XIX. Studi Nederlandesi. Studi Nordici (Herder, Piazza Montecitorio 117123, Rome). In de eerste plaats wou ik daaruit een zeer geslaagde voorstelling signaleren van Nescio, van de hand van Franco Groppo: La Tristezza di Nescio. Het is een boeiende inleiding tot het werk en de figuur van deze uitmuntende stilist, die ook in Vlaanderen zo weinig bekend is dat het beslist interessant zou zijn de bijdrage van Groppo in Nederlandse vertaling alhier te publiceren. Wie zet zich daar achter?
Op de tweede plaats vermeld ik graag het uitvoerig stuk van Jan Hendrik Meter (een van de redakteurs van de Annali) over Il significato dell'Italia nella letteratura olandese dell'ottocento (De betekenis van Italië in de Noordnederlandse literatuur van de 19e eeuw), Zoals de auteur zelf aangeeft is dit een eerste verkenning, die niet de pretentie heeft het onderwerp uit te putten, maar die aan de hand van de geschriften van J.J.F. Wap, J.P. Koelman, A.L.G. Bosboom-Toussaint, E.J. Potgieter, Cd. Busken Huet, C. Vosmaer en L. Couperus nagaat hoe die auteurs stonden tegenover Italië en wat hen in dit land en die kultuur intrigeerde en/of beïnvloedde.
In hetzelfde jaarboek publiceerde J.H. Meter ook nog twee recensies: van De dichter Pieter Vlaming (1686-1743), door M.S.J. Cox-Andrau, en van Gezelles Albumblaren, door K. Meeuwesse.
●
In het voorbijgaan ook even een groet aan de Roemeense vertaler H. Radian, die sinds een aantal jaren een onvervangbare rol speelt als bemiddelaar tussen de Nederlandse letteren en het Roemeens taalgebied. (De lezer zal zich herinneren dat hij daar in 1976 de Martinus Nijhoffprijs voor Vertalingen voor ontving). Zijn laatst gepubliceerde vertaling is Cartea Pictorilor (Uitg. Editura Meridiane, Boekarest, 1977 - 482 p. Reeks: Biblioteca de arta), wat niets anders is dan Karel van Manders beroemde Schilder-Boeck, dat nu, zoveel eeuwen na zijn verschijnen, nog belangrijk genoeg wordt geacht voor een nieuwe publikatie, in het Roemeens.
●
Te Straatsburg werd in het Centre d'Enseignement des Langues door de Straatsburgse Chambre de Commerce et d'Industrie een