Ons Erfdeel. Jaargang 21
(1978)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
te voeren. Undergroundfilms, zuiver politieke en maatschappijkritische films zowel als klassieke en eksperimentele, avantgarde films hadden in deze niet-kommerciële voorstellingen sukses bij een geïnteresseerd publiek. Vandaag is het hoogtepunt van deze filmklubrage achter de rug. In tegenstelling met Nederland, waar de filmklubwerking uitgroeide tot de oprichting van niet minder dan een twintigtal niet-kommerciële ‘filmhuizen’, kwamen er in Vlaanderen slechts twee tot stand: in Gent is dat Studio Skoop, geleid door de Nederlander Ben ter Elst, en in Antwerpen King Kong, georganiseerd door een kollektief rond de kineast Robbe de Hert. Al vlug ondervonden beide filmhuizen echter dat hun publiek niet zo happig bleek op een gedurfd, progressief programmatiebeleid en dienden ze op dit terrein bij gebrek aan voldoende overheidssteun jammerlijke toegevingen te doen, om het financieel te kunnen rooien. De vroegere filmklubanimatoren schijnen zich, wellicht teleurgesteld door de oppervlakkigheid van het aanvankelijke entoesiasme, dat achteraf slechts een modetrek bleek, te hebben teruggetrokken in persoonlijk filmstudiewerk. Dit verklaart het plotse verschijnen in Vlaanderen van verschillende filmboeken, meestal van mensen die eens in diverse filmklubs aktief waren. Eind 1976 startte de uitgeverij Universa met een prestigieus opgezette Filmbiblioteek, die de leemte in Nederlandstalige filmliteratuur moest opvullen. Van de geplande reeks van zes titels, waaronder studies over Fellini, Losey, Kubrick en Polanski, verschenen inmiddels twee werken: Zielekanker, Symboliek in de filmkunst van Ingmar Bergman van Jacques De Visscher en Film als levensexpressie van Jos Burvenich. Jacques De Visscher ‘interpreteert’ in zijn studie acht films die Bergman sinds 1966 draaide: van Persona tot het recente Scener ur ett äktenskap. In zijn inleiding schetst hij de ontvangst van Bergmans omstreden oeuvre bij het kijkpubliek. Vooral de bemoeienissen van allerlei kristelijke instanties om de kineast alsnog voor de eigen ideologische wagen te spannen, vormen interessante sociologische notities. Minder positief te noemen is de manier waarop de essayist de Bergmanfilms ontleedt. Op een bladzijdenlange inhoudsbeschrijving van elk van de acht films volgt telkens de duiding of interpretatie. Irritant in deze werkwijze is naast de moeizame, aftandse stijl die de Visscher hanteert, zijn onkritische benadering. Al op de eerste pagina etaleert hij zijn grenzeloze bewondering voor Bergman, die hij samen met Fellini uitroept tot ‘dé grootste kunstenaars van onze tijd’. Bovendien wil hij zich strikt houden aan een inmiddels achterhaalde ‘close reading’-metode en haalt hij scherp uit tegen al wie zijn standpunt niet deelt. Hoewel De Visscher kiest voor een L'art pour l'art-teorie, komen bij zijn analyse de zuiver filmische aspekten van Bergmans films slechts zelden aan bod. In een sterk akademisch getinte taal interpreteert hij in de eerste plaats Bergmans ‘verhalen’, die hij daarom zo uitvoerig navertelt. Daaraan koppelt hij allerlei psychologische en filosofische uitweidingen, die weliswaar getuigen van zijn belezenheid als moraalfilosoof, maar die het werk van de kineast eerder in een hermeneutische mist hullen dan verduidelijken. In de laatste vijftig bladzijden vindt hij het nodig een pleidooi voor zijn interpretatiemetode te houden.
Het tweede werk van de Universa-Filmbiblioteek bevat een verzameling van ietwat aangevulde filmrecensies die Jos Burvenich in diverse weekbladen en tijdschriften publiceerde. Aan deze kritieken van werk van Antonioni, Bergman, Bunuel, Dreyer, Fellini e.a. gaan drie hoofdstukken vooraf: Film als levensexpressie, Cinema en publiek en Het naakt in de film. Het zijn algemene, vulgariserende beschouwingen waaraan jongeren die voor het eerst over film lezen iets hebben, maar waaraan de filmliefhebber tot wie de Filmbibliotheek zich toch richt, geen boodschap meer heeft. Burvenich is een moraliserend filmkritikus, die weinig of geen woorden verspilt aan de ekspressiemiddelen die de film tot een apart medium maken. Bovendien krijgt de lezer na het logge Bergmanessay van De Visscher in deze tweede Universa-uitgave opnieuw een honderdtal bladzijden Bergman-kritiek - Burvenich is nu eenmaal ook een Bergman-kenner - voorgeschoteld. Deze te gemakkelijk in elkaar gestoken uitgave past niet bij het opzetten van een waarachtige filmbiblioteek. Dit is des te erger omdat Universa niet alleen een prijzenswaardig initiatief nam, maar beide uitgaven ook keurig verzorgde en rijkelijk illustreerde met prachtige afgedrukte stills.
Dirk Lauwaerts 83 jaren filmgeschiedenis verscheen in de reeks Bibliotheek voor Communicatiewetenschappen, een uitgave van het Centrum voor Communicatiewetenschappen (Katholieke Universiteit Leuven). Het werk bestaat uit een tijdstabel, van 1893 tot 1975, in vijftien kolommen gerubriceerd en gespreid over vijftien uitklapbare vellen. Per jaartal worden de voor Lauwaert belangrijkste items uit de politieke geschiedenis, de filmtechnologie, de filmekonomie en de media in het algemeen naast de titels van films uit verschillende landen (V.S.A., Frankrijk, Italië, West-Duitsland, Sovjetunie, Groot-Brittannië, België-Nederland) vermeld. In zijn inleiding is de samensteller zo voorzichtig te wijzen op het uiteraard subjektieve karakter van zijn keuze. Dit overzicht kon onmogelijk vol- | |
[pagina 136]
| |
ledig zijn en zoals in elk naslagwerk kan men gaan speuren naar leemten en vergissingen. Zo is het bijvoorbeeld verwonderlijk dat Lauwaert bij het jaartal 1975 wel de eerder banale Vlaamse filmproduktie Pallieter van Roland Verhavert vermeldt, maar de zoveel originelere prent Verbrande brug van Guido Hendrickx niet noemt. Belangrijk is dat deze tijdstabel het medium film plaatst in een politiek, sociaal-ekonomisch, technologisch en algemeen kultureel referentiekader. Ook al is bij het horizontaal lezen van de tabel het verband tussen de naast elkaar staande feiten en films soms erg vaag of zelfs onbestaande, toch biedt deze uitgave een nuttig werkinstrument voor al wie een meer dan oppervlakkige belangstelling koestert voor de ontwikkeling van de film en de andere media.
Wim de Poorter. Jacques De Visscher, Zielekanker. Symboliek in de filmkunst van Ingmar Bergman, Universa Wetteren / Jimmink Amsterdam, 1976, 261 blz. |
|