Bert André en Stephen Windros in ‘Verloren Paradijs’ van Harry Kümel.
speelfilm
In alle stilte van Ralf Boumans. De toenmalige, weinig filmgezinde staatssekretaris van Begroting, de heer Geens, had immers zijn veto uitgesproken over alle overige aanvragen, waarover de Selektiekommissie sinds 1976 een gunstig advies had uitgebracht.
De heer Eyskens, de nieuwe Staatssekretaris van Begroting onderhandelde met de misnoegde kineasten en kende de overheidstoelagen uiteindelijk toe. Aldus werd aan het protest voorlopig tegemoet gekomen, hoewel daarmee de Vlaamse filmproduktie niet uit het slop raakt. Het zolang beloofde Produktiefonds naar Nederlands voorbeeld is er nog steeds niet, zodat de ingewikkelde en aanslepende procedure, beschreven in Ons Erfdeel, 19e jrg., nr. 1, jan. 1976, van toepassing blijft.
Desalniettemin komen er in 1978 toch weer enkele Vlaamse speelfilms in de bioskoop.
In alle stilte van Ralf Boumans met als akteurs Mark Bober, Johan Leysen en Peggy de Landsheer is een film naar het in 1974 bekroond scenario Ver van de stad, geschreven door de kineast in samenwerking met Ria Aerts.
Het verloren paradijs van Harry Kümel met Willeke van Ammelrooy, Hugo van den Berghe en Bert André in de hoofdrollen, wordt de realisatie van een oorspronkelijk scenario van Kümel zelf, die zich voor het eerst losmaakt van de literatuur.
Kenschetsend voor het ongenoegen over het gebrekkig Vlaams filmbeleid is het feit dat de Antwerpse kineast en T.V.-medewerker Jan Gruyaert zijn eerste speelfilm In kluis in Nederland in plaats van in België ging voorstellen. De film kende haar première op de E.E.G.-filmmanifestatie in Rotterdam in november '77 en werd door Hans Beerenkamp (N.R.C.-Handelsblad, 28-10-77) geprezen als ‘een tour de force van de bovenste plank, die alle aandacht verdient’. Gruyaert drukte zijn twijfels i.v.m. de kommerciele kansen van zijn film in België uit.
Het is inderdaad niet genoeg speelfilms te produceren, men dient tevens hun distributie te verzekeren. De zwakke poging van de overheid, die toch een niet onbelangrijk bedrag in de filmsektor investeert, om door middel van een tot drie jaar beperkte detaksatie bioskoopeksploitanten te stimuleren tot het vertonen van films van eigen bodem, is ontoereikend om de nu eenmaal niet zo kommerciële Vlaamse film ook maar enige kans te bieden tegenover de gladgepolijste Amerikaanse produkties. Een echte filmproduktie kan slechts op gang komen, indien de overheid zelf zorgt voor een infrastruktuur, die het mogelijk maakt de eigen produkties te vertonen. Deskundig geleide filmhuizen, eventueel gelokaliseerd in musea of kultuurhuizen, zouden los van louter kommerciële overwegingen niet alleen de eigen korte fims en lange speelfilms kunnen draaien, maar tevens de programmatie op zich kunnen nemen van al wat in het buitenland onder de noemer niet-kommerciële film te beleven valt. Slechts via een dergelijk circuit kan in Vlaanderen enige filmkultuur tot stand komen. Voorlopig blijft de geïnteresseerde filmkijker - met uitzondering van hij die in de buurt van het Brusselse Filmmuseum woont - aangewezen op filmklubs, die, vaak amateuristisch georganiseerd, uiteindelijk slechts door kommerciële toegevingen moeizaam overeind blijven. Zolang de distributie van niet-kommerciële films en van de Vlaamse filmprodukties in het biezonder overgelaten wordt aan de louter op winst ingestelde verdeelhuizen en bioskoopeksploitanten zal men er niet in slagen een volwaardige, permanente produktie van de grond te krijgen.
Het wordt de hoogste tijd dat men gaat inzien dat filmkultuur een te belangrijke zaak is om ze uitsluitend in handen te laten van hen voor wie cinema enkel industrie betekent.
Wim de Poorter.