voor een muziekfestijn er gedurende die maand te beleven viel: van Dietrich Fischer-Dieskau tot de Berliner Philharmoniker o.l.v. Herbert von Karajan, van het Meloskwartet tot het Staats- en Domkoor uit Berlijn, van het Collegium Aureum met het Tölzerknabenchor tot het Symfonieorkest van de Westdeutsche Rundfunk. En daarmee hebben we dan slechts enkele, zij het wel de markantste hoogtepunten uit de meer dan vijftig koncerten genoemd.
We beperken ons hier tot de twee operavoorstellingen die de Berliner Oper in de Koninklijke Muntschouwburg gaf: Elektra van Richard Strauss en Cardillac van Paul Hindemith, twee opera's die ter wille van hun hoge eisen nog zelden worden opgevoerd.
Elektra, dat in 1909 in Dresden gekreëerd werd, is één van de sterkste en meest aangrijpende muziekdrama's van Richard Strauss. Het werk werd gekomponeerd op een libretto van Hugo von Hofmannsthal, die onder invloed van de Freudiaanse teorieën het antieke gegeven uitwerkte tot een modern gekleurd psychologisch drama. Het hoofdpersonage heeft bij hem een bijna demonische hartstochtelijkheid meegekregen, waarmee het ‘alle soorten van liefde buiten de normale’ (de liefde van Elektra voor haar dode vader, voor haar zuster, voor haar broer, en niet in het minst de haat-liefde tegenover haar moeder) met een ontembare vurigheid uitbeeldt. Op een meesterlijke wijze heeft Richard Strauss dat intense en niet te stelpen zieleleven in zijn muziek omgezet. Een indrukwekkend orkest van ongeveer honderdtwintig instrumentalisten volgt het gebeuren op de voet, en schildert of beklemtoont met een tot dan nooit gehoorde direktheid elk facet van Elektra's innerlijke strijd en bezetenheid. Heel het werk door evoceert de versterkte kopergroep de sfeer van bloed en onheil. Buiten enkele lyrische momenten van een
‘Elektra’ van Richard Strauss.
aangrijpende en transcendentale schoonheid - waarvan alleen Richard Strauss het geheim schijnt te bezitten - is ook de zangstijl met zijn gestaalde, soms lapidaire deklamatie heel en al afgestemd op die wrede en tragische wereld. Het is begrijpelijk dat deze opera vaak wordt beschouwd als een van de eerste partituren uit het ekspressionisme.
De Opera van Berlijn heeft dat drama op een onvergetelijke wijze gebracht. Rudolf Heinrich had een sober en suggestief dekor ontworpen, waarin - naar zijn eigen woorden - de gruwel genesteld zit en de verstikte kreet van de vermoorde koning opgenomen werd. In zijn visie was er dus geen plaats voor de praal van een vorstelijk paleis. Op suggestie van Hugo von Hofmannsthal zelf had hij gekozen voor de binnenplaats van een Oosters paleis met op de achtergrond een hoge, kale muur waarin slechts enkele kleine raampjes de eentonigheid braken. Hoewel die enscenering in de ogen van enkele kritici al te schraal leek, vonden wij die naakte achterwand met de daarbij horende belichting juist zeer evokatief en symbolisch geladen. Heel de tijd door liet regisseur Ernst Schröder die verpletterende wand baden in een grauw, af en toe bloederig rood licht. Alleen op het einde, na het voltrekken van de moord op Clytaemnestra, goot hij daar in een gelijkmatige opgang een bijna verblindend wit licht op, als symbool van een uitzinnige vreugde en een totale bevrijding.
In de hoofdrollen beluisterden we Astrid Varnay als Clytaemnestra, Marita Napier als Chrysothemis, Hans Beirer als Aegisthus en Hans Günter Nöcker als Orestes. Ursula Schröder-Feinen speelde en zong de titelrol met een imponerende ekspressie. Zij was van het begin tot het einde een en al geladenheid. Nu eens wreed dan hysterisch, giftig tegen haar moeder, wulps, bijna lesbisch-erotisch tegenover haar zuster, en innig vertederd in de prachtige ontmoetingsscène met haar broer. Dat tafereel is een oase van geluk en zuiverheid in deze wereld van wraak en gruwel. En Ursula Schröder-Feinen heeft dat ontroerend geïnterpreteerd.
O.l.v. Gerd Albrecht interpreteerde het Berlijnse orkest de Strauss-partituur met een gedifferentieerdheid en een uitdrukkingskracht, zoals we dat slechts zelden hebben gehoord.
De opera Cardillac van Paul Hindemith is een totaal ander werk. Hij is ongeveer de antipode van de sterk dramatische en hoogst sensitieve Strauss-partituur. Het libretto werd door Ferdinand Lion samengesteld naar de novelle Das Fräulein von Scuderi. Het verhaal speelt zich af in het 17e-eeuwse Parijs. Cardillac, een geniale goudsmid, is zo bezeten door de liefde voor zijn gekreërde sieraden, dat hij er moeilijk afstand van kan doen. Telkens hij een juweel verkocht heeft, besluipt hij de koper en vermoordt hem, om zo opnieuw in het bezit te komen van zijn schepping. Hij beschouwt het kunstprodukt als een deel van zichzelf, dat hij met niemand wil delen. Verschillende perso-