| |
Frans-Vlaanderen: Aktualiteiten.
Publikaties.
● | De VWS-Cahiers. Bibliotheek van de Westvlaamse Letteren hebben onder leiding van Raf Seys, ondanks hun naam, ook altijd opengestaan voor Frans-Vlaanderen. Achtereenvolgens is aan de volgende Frans-Vlaamse letterkundigen een nummer gewijd: Michiel De Swaen (nr. 3, 1966), Jean-Marie Gantois (nr. 24, 1970), Maria Petyt (nr. 40, 1972), Karel-Lodewijk Grimminck (nr. 66, 1977) en nu Carolus van den Abeele (nr. 67, herfst 1977). Adres: VWS-Cahiers, de Rumberg, Ringlaan 1, 8280 Koekelare, 200 BF per jaargang, giro 000-0516779-60 van Raf Seys).
In de geschiedenis van de Jezuietenorde en van de religieuze literatuur van de 18e eeuw in de Zuidelijke Nederlanden heeft Van den Abeele een niet onaanzienlijke rol gespeeld. Zijn leven en werk illustreren andermaal hoe nog lang na de aanhechting bij Frankrijk een geestelijk verkeer standhield tussen de Franse en de Zuidelijke (dus Spaanse later Oostenrijkse) Nederlanden.
Van den Abeele (oBroekburg, 1691) trok na zijn studies aan het Jezuïetencollege te Sint-Winoks-bergen naar het noviciaat te
|
| |
| |
| Mechelen. De rest van zijn leven zou hij hoofdzakelijk in Antwerpen en in Gent doorbrengen, waar hij in 1776 overleed, drie jaar dus na de opheffing van de orde. Zijn spoor zou niet zo vlug uitgewist raken. Op het einde van de vorige eeuw kende zijn werk een heropleving van de belangstelling. Het kwam tot een ongewijzigde herdruk van een traktaat in 1883, een Franse vertaling in 1890 en een herwerkte uitgave van zeven andere geestelijke traktaten.
Deze gegevens kan men terugvinden in de biografische nota die Prof. Aug. Keersmaekers schreef als inleiding. Voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis zijn Van den Abeeles 24 ascetische traktaten van belang. Hij bleef daarmee in de toenmalige Jezuïetentraditie, ingaand tegen de modernistische en areligieuze opvattingen. Verder tipeert de inleider zijn stijl als ‘zonder opsmuk, vaak wat los en lang van zinsbouw’. Zowel literair als op religieus vlak heeft Van den Abeeles werk dus geen vernieuwende rol gespeeld. |
● | Je hoort vaak de klacht dat politici bij ons (in Vlaanderen) zo weinig te boek stellen. Politieke essays als memoires zijn een zeldzaamheid bij ons. In Frankrijk ligt het anders. Een politikus die zichzelf respekteert zit niet om een boek verlegen. Of hij alles zelf schrijft is natuurlijk een andere zaak. En net als in Nederland waagt hij zich eventueel op het terrein van de fiktie. Zo schreef de op het vlak van de politieke geschriften al zo produktieve oud-minister Michel Jobert dit jaar een roman. Dit verschijnsel heeft zich nu ook doorgezet in Frans-Vlaanderen.
Gustave Ansart, sekretaris van de Franse kommunistische partij in het Noorden, leider en woordvoerder van die partij in de Frans-Vlaamse regionale raad, deed het met een pocket in interviewvorm, De l'usine à l'assemblée nationale, Editions Sociales, Parijs, 1977, 256 blz., 20 FF). Ansart is in 1923 geboren in een tekstielarbeidersbuurt van de tekstielstad bij uitstek, Robeke. Op dertienjarige leeftijd kwam hij ook in een tekstielbedrijf terecht en twee jaar later werd hij metaalarbeider. Na de oorlog wordt hij kommunist, sindikaal afgevaardigde in het bedrijf waar hij werkt, later sindikaal vrijgestelde en tenslotte parlementslid.
Dat is in een notedop de samenvatting van het biografische gedeelte van het boek. Eigenlijk is het een dun uitgewerkt curriculum vitae, voortdurend gestoffeerd met beschouwingen over de arbeidsvoorwaarden vroeger en nu, de houding van het tekstielpatronaat, de geschiedenis van de kommunistische partij, enz. In volgende delen gaat het over zijn rol als parlementslid en zijn houding t.o.v. de sociaal-ekonomische toestand. Dit weer volgens hetzelfde stramien: een minimum aan biografische of persoonlijke elementen en een maksimum aan politieke beschouwingen. Anders gezegd dit boekje fungeert in aanzienlijke mate als propagandamateriaal. De interviewvorm verhoogt de leesbaarheid en heeft het boek mogelijk gemaakt. De interviewer is de hoofdredakteur van de Frans-Vlaamse kommunistische krant Liberté. Hij zal ook wel de belangrijkste auteur zijn. Want Ansart is alles bijeengenomen nogal dun van stof over zijn leven en persoonlijke ideeën. Ik zal enkele verdiensten van het boek niet ontkennen: het aanklagen van misstanden, het belichten van sombere en meestal verzwegen aspekten van de Frans-Vlaamse regio, de bezieling waarvan de auteur blijk geeft en zijn zorg voor de minstbedeelden. Zijn ijver voor de zaak laat hem toe ook merkwaardige sprongen te maken. Eén voorbeeld maar. Op blz. 127 wordt de arbeid afgeschilderd als verslavend, afstompend, onmenselijk, enz. Maar op blz. 163 heet het verlies van (diezelfde) arbeid een ‘echte verminking van de menselijke persoon’ te zijn. Maar wie zal dit een zorg wezen? Het partijdogma duidt in beide gevallen dezelfde schuldige aan.
Wat biezonder irriteert is het feit dat Ansart, of beter, zijn partij, op alles een antwoord heeft, voor alle problemen de juiste oplossing en in alle omstandigheden de juiste houding voorschrijft... Er zijn natuurlijk problemen die in zijn ogen en in die van zijn partij niet bestaan zoals die van de kulturele identiteit van de nationale minderheden in Frankrijk. Geen letter is eraan besteed.
Tenslotte - en het gaat samen met de voorgaande bedenking - valt de manicheïstische kijk op mens en maatschappij op. Er bestaan alleen onderdrukkers en verdrukten, ‘demokraten’ en fascisten, kapitalisten en kommunisten, enz. Wat is de wereld eenvoudig voor wie zich de wereld eenvoudig voorstelt!
De Frans-Vlaamse socialistenleider, Pierre Mauroy, thans burgemeester van Rijsel, komt uit het Kamerijkse, waar zijn vader onderwijzer was in een klein dorp. Ook hij werd direkt na de oorlog politiek aktief. Zijn boek Héritiers de l'avenir (1977, Stock, Parijs, 328 blz., 35 FF), met veel meer allure dan dat van Ansart, is op de eerste plaats een beschrijving van de lange weg naar de top (2e man na Mitterand) van de Franse socialistische partij. De scholier en leraar was aktief bij de jong-socialisten, stichtte de Federatie Léo Lagrange, een beweging met socialistische inslag voor jeugd- en volksopvoeding, hij werkte in een lerarensindikaat, was tweede sekretaris van de SFIO in de tijd van Guy Mollet, hielp die omvormen en uitbreiden tot de huidige P.S., speelde een aanzienlijke rol in het akkoord van de ‘union de la gauche’, enz. Dat betreft
|
| |
| |
| allemaal zijn rol op nationaal vlak. Mauroy is opvallend sober over zijn politieke rol op regionaal vlak: lid van de departementele raad van het Noorden, achtereenvolgens eerste schepen en burgemeester van Rijsel, parlementslid voor Rijsel en voorzitter van de Frans-Vlaamse regionale raad.
De lektuur wekt niet, als bij Ansart, de indruk op dat je aan een ideologische gebedsmolen aan het draaien bent. Mauroy schuwt dogma's. Zeer opvallend zelfs. Als hij over de toekomst van het socialisme schrijft, merk je dat deze man, taktisch gezien, alle kanten uit kan. Het boek is geschreven vóór de krizis in de ‘union de la gauche’ en verscheen rond het moment dat die uitbrak. Ik kan me moeilijk van de indruk ontdoen dat Mauroy die krizis voorzien had. Hij zal in elk geval de behoefte niet gevoelen ook maar een jota te veranderen aan wat hij op papier zette over de verhouding kommunisten-socialisten. En voor of na maart 1978, datum van de Franse parlementsverkiezingen, kan deze man moeiteloos een kwartdraai maken.
Er steekt nog meer in dit boek. Er zijn de aardige anekdoten. Zo, over de Franse jong-socialisten van na de oorlog, waartoe Mauroy dus behoorde, die tegen de patriottische sfeer in, bij het horen van de Marseillaise op de grond gingen zitten, of waarvan de voorzitter, Dunoyer, de ‘driekleurige vod’ schandvlekte. Ik citeer ook een andere anekdote van de jonge Mauroy die voor het eerst op een socialistisch kongres aanwezig is, de vrijdag voor Pasen, en weigert vlees te eten ‘pour honorer la religion de ma mère’. Groot schandaal! Het scheelt maar een haartje of de jonge Mauroy wordt uit de partij gestoten.
De auteur is niet al te lief voor de kommunisten. Het gaat van prikjes tot felle vegen uit de pan voor de periode van vóór de ‘union de la gauche’: ‘Van het “demokratisch regime” dat haar leiders vooropstelden voor Frankrijk, wilde ik in geen geval weten’ (blz. 78), of ‘ze keken niet zo nauw inzake keuze van metode’ (blz. 127). Voor de recente tijd, zijn de uitlatingen alleen subtieler.
Maar hij spaart zijn woorden niet voor de gauchisten en evenmin voor de eigen kring. Over het gauchisme: ‘Le gauchisme n'est pas à vrai dire une idéologie. C'est un comportement, une façon d'être qui conduit à nier la réalité’ (blz. 82); over de SFIO en de regeringen van de IVe Republiek: ‘Ce qu'elle faisait n'avait rien, ou peu, à voir avec le socialisme’ (blz. 84).
Er spreekt veel zin voor humor, relativeren en flegma uit dit boek. Mauroy staat mijlen ver van een A. Cools of een W. Geldolf. Uit wat voorafgaat blijkt al duidelijk, en hij zegt het ook handig, dat hij naar de Duitse en Skandinavische sociaal-demokraten opkijkt en - maar dat zegt hij indirekt - eigenlijk nog een stuk verder wil in die richting.
Is het omdat ze allebei verwijzen naar Marx - de interpretatie is echter totaal verschillend - dat Mauroy, evenmin als Ansart, de problemen van de taal- en kultuurminderheden aanraakt? Toeval kan het niet zijn. Sprekend over de oorzaken van de rampzalige houding van de vroegere SFIO in de tijd van het Algerijnse probleem, verklaart Mauroy: ‘La doctrine socialiste, née au début du siècle, n'avait pas assimilé les nationalismes. Elle les rejetait même, au nom d'un internationalisme mal compris’ (blz. 151). (Dit is, terloops opgemerkt, onjuist geformuleerd. Want vanaf de Eerste Wereldoorlog engageren de Franse socialisten zich in het patriottisme en het staatsnationalisme, het pacifisme reserverend als eksportartikel). De wijze waarop Mauroy zijn kritiek op het toenmalig socialisme ‘rechtzet’ in een volgende alinea, illustreert goed wat ik hierboven aanduidde als ‘alle kanten uitkunnen’: de vergissing van Guy Mollet (‘la tragique erreur’) heet nu geen rekening te hebben gehouden met ‘la dimension géographique de la lutte des classes’ (blz. 152).
In ‘Héritiers de l'avenir’ legt Mauroy de klemtoon eenzijdig op zijn ‘Parijse’ rol. Het paradoksale is dat de man - en dat geldt evenzeer voor Ansart - uit Frans-Vlaanderen afkomstig is. Het is bekend dat het Franse politieke bedrijf gekenmerkt is door een wat wild verbalisme. Uit hun geschriften blijkt dat bij Ansart en Mauroy de temperatuur vele graden onder het Franse kookpunt ligt. |
● | Wat in beide hierboven besproken boeken verzwegen is vormt de enige tematiek van Gantois' Hoe ik mijn volk en taal terugvond (heruitgegeven door De Werkgroep De Nederlanden, Ezelstraat 39, B-8000 Brugge, 1977, 58 blz. prijs: 100 BF) dat 35 jaar na zijn verschijnen een tweede druk beleeft.
Sommige geschriften van de man kunnen nu best definitief tot het verleden behoren. Voor lezers van dit blad hoef ik er geen tekeningetje bij te maken. Maar als er één van zijn geschriften is dat in het geheugen van onze taal- en kultuurgemeenschap een plaats mag blijven behouden, dan is het dit boekje. Het groeide uit een voordrachtenreeks van Gantois tijdens de oorlog in Vlaanderen gehouden. Of de tekst van het boekje veel verschilt van die van de lezingen weet ik niet. Maar hij staat in elk geval los van elke, ook ideële, kollaboratiepolitiek, al zijn de modewoorden van die tijd hem hier en daar niet vreemd.
Het is een autentiek getuigenis over een stuk Vlaamse beweging in Frans-Vlaanderen. Door zijn essayvorm en zijn verzorgde taal is het, zonder daarom een literair meesterwerk te zijn, voorlopig of definitief, het laatste Ne- |
| |
| |
| derlandstalige literaire geschrift van enig gewicht uit Frans-Vlaanderen. Het is dus een kultuurhistorisch dokument. |
● | Voorgaand boekje is in het Nederlands gesteld. Maar zowel de eerste druk als de huidige herdruk was alleen in Belgisch Vlaanderen mogelijk. Ik signaleer dat om begrip te vragen voor het feit dat de publikatie over de Eerste Vlaamse Zomervolkshogeschool te Hazebroek (2, 3 en 4 september 1977) in het Frans gesteld is. Over dit weekeind bracht ik al een beeld in het vorig nummer. Het Dossier de synthèse (geen paginering, prijs: 10 FF, te bestellen op het adres: Centre Socio-Educatif, place Degroote, F-59 Hazebroek) is snel van de pers gekomen. Er steekt blijkbaar vaart in dit initiatief en die vaart illustreert de gewijzigde mentaliteit bij de jongeren in de Frans-Vlaamse Westhoek. Het dokument is goedkoop uitgevoerd (gestencild) maar ook goedkoop aangeboden. Het bevat de konkluzies van of een verslag over de verschillende werkgroepen, aangevuld met dokumenten. Inzake onderwijs van het Nederlands krijgt men een volledig overzicht van de meest recente toestand en mogelijkheden. Een dokument dat onze belangstelling verdient. |
Erik Vandewalle.
|
|